Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||||||||
Ike de Loos
| |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
de melodie van lied 123 is te lang.Ga naar eindnoot4 Pas in 1950 werd dit gesignaleerd door Cornelis Lindenburg, die ‘een korte Dorische toonreeks’ als Aloeette-melodie identificeerde.Ga naar eindnoot5 Vb. 1 Gruuthuse-hs (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek hs. 79 K 10), fol. 33v, lied 123 (Mijn herte aen steiden orden blijft) en 125 (Aloeette). | |||||||||||||
De rondeelvormAloeette is een rondeel. Dat is een vaste liedvorm waarbij refrein en couplet elkaar afwisselen, maar in een korte en een lange vorm: Lang refrein - kort couplet - kort refrein - lang couplet - lang refrein. Typerend voor de muzikale structuur van een rondeel is dat refrein en couplet dezelfde melodie hebben. Deze bestaat uit twee delen: een voorzin voor het kort refrein/couplet, en een nazin die wordt toegevoegd bij het lang refrein/couplet. Als we hoofd- en onderkastletters gebruiken voor lang en kort refrein (R en r) en dito voor het couplet (C en c), en Griekse letters (α en β) voor de muzikale frasen, wordt dat in schema:
Bij Aloeette bestaat het α-deel uit drie verzen en het β-deel uit twee verzen. De volledige tekst is als volgt: 1[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Aloeette, voghel clein,
2[regelnummer]
dijn nature es zoet ende rein,
3[regelnummer]
so es dijn edel zanc.
4[regelnummer]
Daer dienstu met den here allein
5[regelnummer]
te love om sinen danc.
6[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Daer omme bem ic met di ghemein.
7[regelnummer]
Ander voghel willic ghein
8[regelnummer]
dan di, mijn leven lanc.
9[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Aloeette, voghel clein,
10[regelnummer]
dijn nature es zoete ende rein,
11[regelnummer]
so es dijn edel zanc.
| |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
12[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Nider, boos, onreine vilein,
13[regelnummer]
de rouc die es wel dijn compein,
14[regelnummer]
neemt dien in u bedwanc.
15[regelnummer]
Laet minlic hertzen sijn bi eyn
16[regelnummer]
sonder loos bevanc.
17[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Aloeette, voghel clein,
18[regelnummer]
dijn name es zoete ende rein,
19[regelnummer]
so es dijn edel zanc.
20[regelnummer]
Daer dienstu met den here allein
21[regelnummer]
te love om sinen danc.
De melodie zoals die afgebakend is door Lindenburg, is kort en valt in twee motiefjes uiteen. Deze noemen we eveneens α en β (vb. 2): Vb. 2 Gruuthuse-lied 125: Aloeette, diplomatische editie van de melodie.
Dit korte, twee-motievige melodietje is door Lindenburg gebruikt om het gehele rondeel, dus een refrein of couplet van vijf verzen te toonzetten. Zijn zetting is klassiek geworden; hij is hernomen met een preciezere ritmisering (waarbij dubbele streepjes als lange noten zijn geïnterpreteerd) door Van Biezen en Vellekoop in 1984,Ga naar eindnoot6 en is zowel door het Paul Rans Ensemble als door de Camerata Trajectina op CD gezet.Ga naar eindnoot7 Hieronder volgt de versie van het Paul Rans Ensemble, die nauw die van Van Biezen en Vellekoop volgt (vb. 3); voor aan de notenbalken staan de Griekse letters die de muzikale frasen aangeven, en voor de tekstregels staat de versnummering: | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
Vb. 3 Gruuthuse-lied 125: Aloeette (vrij naar Lindenburg /Paul Rans Ensemble).
Lindenburg werd in dit lied geconfronteerd met het probleem dat zo'n korte melodie een tekst van vijf verzen moest bedienen. Een blik op de Griekse letters laat zien hoe hij dat gedaan heeft. Hij heeft de motieven herhaald volgens de tekststructuur: het rijmschema aab ab wordt gespiegeld in de muziek: ααβαβ: ααβ voor de voorzin en αβ voor de nazin.
Het resultaat is een vrolijke, charmante en - afhankelijk van hoe hij precies gespeeld wordt - een enigszins swingende melodie. Op deze manier heeft de Brugse leeuwerik zich in ons collectieve geheugen genesteld.
Maar is dit terecht? We hebben boven al gezien dat een rondeelmelodie uiteen hoort te vallen in een α-deel en een β-deel voor respectievelijk het kort en het lang refrein/couplet. Er zijn geen rondelen bekend waarin voor beide delen hetzelfde melodische materiaal gebruikt wordt. Buitendien is er een melodisch probleem in de β-zin, namelijk met de herneming van de noot a (de derde noot van achteren) en de wijze waarop deze noot bereikt wordt en weer naar de kadens afdaalt (vb. 4). Deze noot op die plek is niet idiomatisch in dergelijke melodieën, hij klinkt dan ook niet helemaal lekker. Vb. 4 Gruuthuse-lied 125: Aloeette, slotzin van de Lindenburg/Paul Rans-versie.
Dus, al levert Lindenburgs reconstructie een plezierig en zingbaar lied op, vanuit muziekwetenschappelijk oogpunt zijn er vraagtekens bij te zetten. Is het mogelijk om een betere en meer verantwoorde versie van dit lied te maken? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de beide motiefjes als voor- en nazin te gebruiken, en zo ja, hoe krijg je die paar nootjes dan zodanig uitgerekt dat ze meerdere verzen kunnen beslaan? | |||||||||||||
Jan van Biezens heffingennotatieTegenwoordig weten we meer van de Gruuthuse-melodieën dan Lindenburg wist in 1950. Een belangrijke observatie is gedaan door Jan van Biezen aan de hand van lied nummer 27 (vb. 5): Vb. 5 Gruuthuse-lied 27: Het soude een scamel mersenier, diplomatische editie van de melodie. | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
Dit lied bleek goed getoonzet te kunnen worden door strikt één noot per heffing te plaatsen en de overige noten als toonsherhalingen aan te vullen.Ga naar eindnoot8 Op deze manier ontstaat een levendig lied. De schamele marskramer heeft, evenals de Brugse leeuwerik, een plaatsje veroverd in ons cultuurgoed: ook dit lied is door verschillende ensembles op CD gezet, en het is opgenomen in de bundel Nederlands Volkslied (vb. 6):Ga naar eindnoot9 Vb. 6 Gruuthuse-lied 27: Het soude een scamel mersenier (uit: Nederlands Volkslied).
De vondst van Van Biezen bleef niet bij dit ene lied, en alras bleek het mogelijk om hetzelfde of een vergelijkbaar mechanisme ook op andere liederen toe te passen. Een voorbeeld is lied 54: Ic quam ghegaen up enen dach. Het heeft vijf vrij lange strofen, waarvan hier de eerste volgt:
Ic quam ghegaen up enen dach,
daer hoordic bliscap ende gheclach
twee frissche vrauwen driven.
Die een die riep: ‘Owi, owach!’
Mi dochte dat ic nie ne sach
So wivelike wiven.
Doe sprac dat droufste vrauwelin:
‘Ich aen ghegeven herte ende zin
in trauwen,
men acht up mi no meer no min.
Dat doet mi leider dat ic bin
in rauwen.’
Daarbij hoort een korte melodie, die weliswaar twee herhalingstekens (de dubbele strepen) heeft en dus langer is dan op het eerste gezicht lijkt, maar toch niet erg lang is (vb. 7): Vb. 7 Gruuthuse-lied 54: Ic quam ghegaen (strofisch lied). | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
Ook dit lied kan gezet worden met één noot per heffing; een vers vraagt dan niet meer dan drie of vier noten, en op het einde blijft er iets over voor een klein coloratuurtje. Op de onbeklemtoonde lettergrepen moeten dus noten aangevuld worden; in het bijgaande muziekvoorbeeld zijn deze herkenbaar aan een verkleind notenkopje (vb. 8): Vb. 8 Gruuthuse-lied 54: Ic quam ghegaen (vrij naar Van Biezen/Vellekoop 1984).
Een ander voorbeeld vinden we in het spottende lied 16: Ic hadde een lief vercoren. Ook dit lied heeft een vrij korte melodie (vb. 9): Vb. 9 Gruuthuse-lied 16: Ic hadde een lief vercoren, diplomatische editie van de melodie.
De bijbehorende tekst heeft de vorm van een ballade met een tweeregelig refrein:
Ic hadde een lief vercoren,
dies es leden lanc.
Soe hadde een ore verloren,
daer toe ghincse manc.
Soe diende so wel na minen danc,
seidic: ‘Neen’, so seide: ‘Ja.’
Nu gaet voren, voren, voren,
Nu gaet voren, ic volghe u na. (enzovoorts, 9 strofes)
| |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
We zien dat de eerste zes noten van deze melodie letterlijk herhaald worden - dat zijn de beide stollen, met precies genoeg noten voor elke zware lettergreep. Afgezang en refrein wijzen zich vervolgens vanzelf (vb. 10): Vb. 10 Gruuthuse-lied 16: Ic hadde een lief vercoren, kritische editie. | |||||||||||||
Aloeette als rondeelWe hebben nu verschillende liederen (ballades of strofische liederen, allemaal onhoofse liederen) met een korte melodie gezien, en deze hadden allemaal dezelfde oplossing: één noot per heffing. En er zijn in het Gruuthuse-handschrift ongetwijfeld meer liederen te vinden die op deze wijze gezet kunnen worden. Terug naar Aloeette nu. Wat houdt dit in voor onze leeuwerik? Kan dit principe ook op een hoofs rondeel worden toegepast? | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Vb. 11 Gruuthuse-lied 125: Aloeette (één noot per heffing).
Voilà. Aloeette kan inderdaad gezet worden met één noot per heffing (vb. 11). Er is eigenlijk maar één ingreep - zo men wil: emendatie - nodig, en dat is aan het begin van de laatste regel, waar één noot te weinig is voor het aantal heffingen. Desondanks is dat geen reden om van deze versie af te zien; dergelijke ingrepen moeten in de streepjesnotatie, die nu eenmaal wat provisorisch is, vaker gemaakt worden. De muziekwetenschappelijke bezwaren tegen de bovengenoemde versie zijn verdwenen: motief α staat voor het gehele α-deel en motief β voor het β-deel; wendingen of kadensen die niet in het melodisch idioom passen zijn er eigenlijk niet. En muzikaal? Hoe klinkt dit stukje? Voor wie de oude melodie in zijn oren heeft, is het even wennen. Maar wie bereid is om die stap te zetten, zal de metamorfose van dit lied als een klein wonder ervaren. Met hetzelfde notenmateriaal komt nu een geheel ander lied naar voren, op geen enkel punt herkenbaar als het oude vertrouwde Aloeette. De korte melodie valt nog steeds heel natuurlijk uiteen in de twee delen die Lindenburg reeds onderscheidde (de scheiding ligt nu één noot verderop, na de eerste a in plaats van ervoor), maar nu zijn dat de beide frasen: een hoge voorzin voor het α-deel en een lage nazin voor het αβ-deel. Het verschil in ambitus van beide delen onderstreept de structuur van een rondeel met zijn gehele en gedeeltelijke melodie-herhaling. De sfeer van het lied is totaal anders dan die van de oude versie. De nieuwe zetting klinkt niet vrolijk en hij swingt zeker niet. Maar de vraag is of dat erg is voor een hoofs rondeel. De vele kleine intervallen en toonsherhalingen, zeker in het α-gedeelte, maken het - integendeel - fijnzinnig en teer, je kunt ook zeggen: innig. Komt dat eigenlijk niet veel beter tegemoet aan de hoofse tekst? |
|