Column
Mierenhulp
Hoog in de jungle, pal op de grens tussen Sarawak en Kalimantan Barat, begon hij onder het uiten van luide kreten plotseling op het smalle pad hulpeloos te dansen. Malarone sloot de gekte van malaria uit; bloedzuigers waren er op deze plaats nauwelijks. Maar vuurmieren, grote oranje-bruine (misschien Solenopsis germinata of invicta), probeerden met scherp-giftige beten hun nest te beschermen. Ze hielden geen rekening met de te argeloze, zich tussen de lianen en omgevallen woudreuzen doorwringende reiziger die zich reeds lang een gin and tonic wenste. De mediëvist echter weet wél raad met insecten. Met Thomas van Cantimpré kan hij aan de hand van het bijenvolk de menselijke maatschappij beschrijven. De strijd tegen ondeugd vindt hij in tal van preken over de Derde, Vierde en Achtste Plagen van Exodus, die muggen en steekvliegen en sprinkhanen gebruiken om de wraak van God over zonden te illustreren. Mierenvlijt wordt voor hem een illustratie om de luiaard terecht te wijzen. En zo meer...
Die mieren toch. Ze zijn, zo blijkt uit recente publicaties ook in de niet-wetenschappelijke media, niet alleen bruikbaar als allegorie of symbool of voorbeeld. Onderzoekers hebben ontdekt dat trekmieren - Eciton burchellii - elkaar behulpzaam zijn op een manier die nog niet eerder beschreven is. Valt er een gat in hun trekpad, dan offeren bepaalde mieren zich op door met hun lichamen de ontstane leegte te overbruggen zodat de karavaan efficiënt over hen heen verder kan trekken. Zelfs kiezen ze onderling welke specifieke mieren het beste ‘passen’, lang genoeg zijn, om in zo'n gat als wegverlenging te dienen. Aldus kan de kolonie als geheel haar doel bereiken.
Bij kennisname van dit mooie fenomeen van de natuur stond mij meteen het mediëvistisch bedrijf voor ogen. Ik dacht aan editoren en nauwkeurige vertalers van teksten, aan paleografen en codicologen, en ook aan archeologen. Wij vangen hun onderzoek - uiteraard nooit geringschattend (!) - onder de term ‘hulpwetenschappen’. Maar wij geschiedkundigen en ideeënhistorici en literatuurgeleerden kunnen niet zonder. Wij zouden ons werk zeker niet efficiënt, of liever waarschijnlijk helemaal niet, kunnen doen zonder het noeste werk van deze ‘tekst’ geleerden in brede zin van ‘taal en bodem’. Zij vullen ‘de gaten’ op in de teksten uit de Middeleeuwen die wij nodig hebben. Zij maken betrouwbare ‘woordbruggen’ naar de inhoud en dus het correcte begrip van teksten. Zij vullen die teksten aan waar dat nodig is, corrigeren