ven en welke boodschap ze daarmee wilden uitdragen, en hoezeer de contemporaine situatie die boodschap beïnvloedde. Zo verbeeldt de geleerde Hrabanus Maurus Lodewijk de Vrome als vanzelfsprekend heerser in een periode dat diens gezag nog wankel was. Hendrik I weigert de kroning zelfs, waarmee hij de adel toont dat hij hen als gelijken beschouwt, terwijl de kroningsceremonie van Otto I groots opgezet was. Bij de Ottonen wordt de afstand tussen koning en onderdanen steeds groter.
Het vierde hoofdstuk gaat over het ritueel van prosternatie, het fysiek neerwerpen voor de vorst of God. Vanaf Lodewijk de Vrome was de prosternatie een goed middel om conflicten te bezweren. De onruststoker wierp zich voor de voeten van de vorst en vroeg om vergeving. Dat maakte streng straffen moeilijk, maar bood de heerser wel de gelegenheid zijn vorstelijke deugden, zoals mildheid en vergevingsgezindheid, ten toon te spreiden. Het ritueel van prosternatie speelde zo een rol in de koninklijke beeldvorming: contemporaine geschiedschrijvers konden daarmee benadrukken wat zij belangrijk vonden voor een vorst, zoals Hageman overtuigend aantoont. De ene kroniekschrijver omschrijft Lodewijk de Vrome als een nederig heerser als hij zijn zoon Lothar vergeeft die voor hem in het stof ligt, een ander benadrukt in de beschrijving van dezelfde scène vooral de clementia, een van de voornaamste heersersdeugden. Weer een ander acht de prosternatie een onbetrouwbaar ritueel, aangezien de uiterlijke bewegingen van prosternatie lang niet altijd het innerlijk gemoed weerspiegelen. Bovendien kon de prosternatie ook onbeantwoord blijven door de vorst, dus welke betekenis had het ritueel dan nog? Ook waren er geschiedschrijvers die de prosternatie niet als een persoonlijke gebeurtenis zagen, maar als een politieke transactie. De vorstelijke prosternatie voor het heilige kruis vormde een aparte categorie: door die prosternatie kreeg de vorst deel aan de nederigheid van Christus.
De rituele ontvangst (adventus) van hoogwaardigheidsbekleders wordt beschreven in het vijfde hoofdstuk. Deze ontvangst bestond uit het tegemoetkomen van de heerser die in aantocht was (occursus) en de daadwerkelijke intocht (ingresso.) De vorst wordt door grote groepen mensen toegejuicht, en hij neemt deze toejuichingen bescheiden in ontvangst. Dit was geen eenrichtingsverkeer; Hageman spreekt van een dialoog tussen welwillende partijen. Ook de paus vallen dergelijke ontvangsten ten deel; de paus en de Karolingische heersers brengen elkaar bezoek en tegenbezoek, waarbij de adventus steeds een rol speelt. Ook de beschrijving van dit ritueel wordt door geschiedschrijvers ingezet om hun ideale koning weer te geven.
In het zesde hoofdstuk komen normen en waarden voor de uitvoering van rituelen ter sprake. De vorst diende zijn emoties in bedwang te houden. Het was niet de bedoeling dat hij zijn tranen vrijelijk de loop liet of uitbundig lachte, en toorn gold vanaf de Karolingers als een kenmerk van een slechte heerser. Toch waren tranen niet volstrekt taboe. Een ideale heerser bezat vergevingsgezindheid, nederigheid en mededogen, en deze deugden konden juist door tranen getoond worden. Ook