Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Echt of onecht, dat is de kwestietitel Relieken. Echt of Vals?
auteurs Mark van Strydonck, Anton Ervynck, Marit Vandenbruaene & Mathieu Boudin
uitgever Davidsfonds NV, Leuven 2006
omvang 197 p., geïll.
isbn 90-5826-420-3
prijs €24,95
In 1421 begon men in de Utrechtse Sint-Salvatorkerk met de bouw van een prestigieus stenen doxaal. Bij funderingswerkzaamheden in het transept stuitte men op een kalkstenen sarcofaag. Daarin lag gebeente dat men toeschreef aan abt Gregorius († ca. 780), die in de Utrechtse stichtingstraditie als een van de eerste bisschoppen van Utrecht werd beschouwd, ook al had hij de episcopale wijding nooit ontvangen. Op 4 juni (Sint-Bonifatiusdag) 1421 werd het gebeente verheven en in een houten schrijn op het koor van de kerk gebracht. De vraag die zich direct opwerpt, is hoe de kanunniken het gebeente hebben geïdentificeerd. Hoe zeker waren zij van hun zaak? Aan de andere kant: deed dat er eigenlijk toe? Dat is ook de vraag die ik mijzelf stelde bij het lezen van Relieken. Echt of vals? In dit uiterst leesbare en fraai geïllustreerde boek wordt het gebeente van een aantal in België lokaal vereerde heiligen onderworpen aan fysisch antropologisch onderzoek en gedateerd met behulp van de radiokoolstofdateringstechniek. De uitkomsten werden vervolgens gekoppeld aan de beschikbare historische gegevens. Een leuk aspect van het boek is dat wordt ingegaan op de onderzoekstechnieken zelf. Na een inleidend hoofdstuk over reliekenverering in het algemeen wordt ruime aandacht besteed aan de geschiedenis en werking van de radiokoolstofdateringstechniek en alle mogelijkheden en beperkingen van deze methode. Duidelijk is dat met name de verfijning van deze techniek nog altijd doorgaat. Dit betekent echter ook dat de methode geen keiharde gegevens levert, iets wat men wel zou verwachten. Fysische antropologie krijgt eveneens ruime aandacht. Ook dit vakgebied kan interessante gegevens opleveren. Een vrouwelijke heilige valt natuurlijk snel door de mand als het botmateriaal afkomstig blijkt te zijn van een man. Maar aan de hand van allerlei fenomenen aan het gebeente kan men ook bepalen hoe oud de persoon is geworden, aan welke tekorten en ziektes is geleden en welke verwondingen zijn toegebracht. Met deze informatie kan de historische context, zoals die bijvoorbeeld via het heiligenleven is overgeleverd, worden geverifieerd. Bij het onderzoek werd het gebeente van voornamelijk lokaal vereerde heiligen onderzocht. Heiligen dus die een speciale betekenis hebben voor een streek of een stad, niet zozeer daarbuiten. Zo bleef de context van het onderzoek overzichtelijk. De meeste heiligen stammen uit de Merovingische periode, de zevende en achtste eeuw. | |
[pagina 115]
| |
Onder hen Sint Rumoldus, van Mechelen, de heilige Odrada van Balen, en Domitianus en Mengoldus van Hoei. Toch wordt ook aandacht geschonken aan heiligen van bovenregionale betekenis, zoals aan Ursula en de elfduizend maagden. De belangrijkste vraag die men zich stelde was natuurlijk of het gebeente daadwerkelijk van de heilige was, waaraan het wordt toegeschreven. Het antwoord hierop kan echter alleen maar relatief zijn: men kan hooguit bepalen of de persoon waaraan het heeft toebehoord ongeveer in dezelfde tijd leefde als de heilige in kwestie. Bewijs dat het om een en dezelfde persoon gaat, is niet te leveren. Hoe meer verschillende gegevens en materialen er voorhanden zijn, hoe groter de waarschijnlijkheid. Ter illustratie: het leven van Bathilde (ca. 630-680), koningin van Clovis II († 657) is in een heiligenleven van kort na haar dood beschreven. Deze tekst zal dus een redelijk betrouwbaar beeld geven. De relieken die men van Bathilde in Chelles bewaart, worden algemeen als echt beschouwd, aangezien historische bronnen een redelijk beeld geven van wat er met de relieken in de loop der eeuwen is gebeurd. Maar dat is niet het enige: de reliekenschat omvat ook haar en textilia die aan Bathilde worden toegeschreven, zoals diverse galons, een sjaal en een grote zijden mantel, waarin Bathilde destijds is begraven. Stuk voor stuk zaken die in het bezit van een koningin te verwachten zijn. Opmerkelijk is nu dat ook deze textilia met behulp van de radiokoolstofdateringstechniek gedateerd konden worden als behorend in Bathildes tijd van leven. Alles bij elkaar genomen is het best aannemelijk dat we hier inderdaad met deze koningin van doen hebben. Maar aperte zekerheid: neen. Uiteindelijk zou het evengoed een hoogadellijke tijdgenote kunnen zijn. De relativiteit van de resultaten wordt door de auteurs overigens ruiterlijk toegegeven. Lijken de relieken in Chelles inderdaad te horen bij de beoogde persoon, andere relieken vielen door onderzoek door de mand. De schedel van één van de elfduizend maagden dateert niet uit de tijd van het verhaal. Dit was te verwachten, want anders dan het heiligenleven van Bathilde is het verhaal van Ursula en haar gezellinnen feitelijk niet meer dan een legende, die pas veel later in de Middeleeuwen middels opgravingen op een grafveld even buiten Keulen is ‘verstoffelijkt’. En de skeletdelen toegeschreven aan Hilduardus en Christiana in Dendermonde, beide op hoge leeftijd gestorven, bleken uiteindelijk van vijf relatief jong gestorven individuen te zijn. Naast onderzoek naar relieken zelf is er ook aandacht voor de wijze waarop en waarin de relieken werden verpakt. Dit levert veel informatie op over hoe men in de loop der tijd met de relieken is omgegaan. In sommige gevallen is de datering van deze omhulsels zelfs te koppelen aan berichten in schriftelijke bronnen, wat de ons overgeleverde wederwaardigheden van relieken kan verifiëren. De vraag blijft: wat hebben we aan deze wetenschap? Zoals wij in staat zijn relieken te onderzoeken was voor de middeleeuwers niet | |
[pagina 116]
| |
mogelijk. Kijken wij daarom niet met de verkeerde bril op naar het fenomeen? Zoeken wij niet teveel bewijzen? In het hoogaltaar van de Utrechtse Oud-Katholieke Gertrudiskathedraal bevindt zich een reusachtige reliekenschat, die recentelijk is geïnventariseerd.Ga naar eindnoot1 Onder de vele skeletdelen en botsplinters bevonden zich ook kleine relieken van abt Gregorius. Het feit dat zoiets nietigs als een ondefinieerbaar botfragment zoveel eeuwen heeft doorstaan wekt verwondering. Afgezien van de devotionele waarde die relieken in de Middeleeuwen (en daarna) hebben gehad, schuilt de kracht in de enorme legitimatiewaarde. Abt Gregorius was een van de grondleggers van het bisdom, dat is een zeker feit, en voor de kanunniken die in 1421 de sarcofaag openden de reden om het gebeente te verheffen. En ook de reden waarom katholieken tijdens de reformatie en daarna zoveel moeite hebben gedaan om deze reliek en vele andere te bewaren. Dit geldt in wezen nog steeds voor de Oud-katholieke Kerk, de huidige bewaarder, die zich als voortzetter van de Utrechtse kerk van de Middeleeuwen ziet. Relieken zijn krachtige legitimatiemiddelen, want zij verwijzen naar de oorsprong en vormen de schakels van de christelijke heilsgeschiedenis. Dat aspect vormt als het ware de lenzen van de bril waarmee we relieken zouden moeten bekijken. Echt of vals? Doet er eigenlijk niet toe.
Jos Stöver |
|