nooit uit geciteerd. Zeker een half millennium stond zij vrijwel op non-actief behalve dan dat de erfgenamen zich steeds hielden aan de wens van de eerste bezitter ervan dat de kroniek zou overerven binnen de familie. Maar eindelijk in 2005 heeft het geschrift in totaal verschillende omgeving en vorm dan die van zijn geschiedenis een nieuw leven toegemeten gekregen, nu opgenomen in het voor iedereen toegankelijke organisme van de Rijks Geschiedkundige Publicatiën.
Het is curieus dat de auteur van de kroniek schrijft dat hij zijn historisch, compilerend werk heeft verricht ‘op verzoek van velen’. Zijn studie en schrijven moeten enorm veel energie hebben gevergd. In de moderne editie bedraagt het boek maar liefst 630 bladzijden en het is gecompileerd uit een hele reeks andere, voor de auteur toegankelijk bronnen zoals Veldener en Beke. Kennelijk was hij een veeleter van historisch materiaal die grote brokken tot zich nam, deze nauwelijks verteerde en zelf daarom geen eigen synthese vermocht te maken. In het voorwoord van de moderne bezorgers wordt terecht naar voren gebracht dat wij de eigenheid van de Kattendijke-kroniek ook niet moeten zoeken in de visie die de auteur in zijn tekst geeft, maar eerder in de vorm die hij aan zijn bij elkaar gegrabbelde gegevens verleent. Wellicht is het zo dat de kroniek niet ‘overleefde’, niet werd opgenomen in ons historisch bewustzijn van de eigen Nederlandse geschiedenis juist omdat zij nauwelijks een eigen visie uitdraagt. Hiernaast speelt de omstandigheid een rol dat De historie door de eerste eigenaar ervan en door de familie door de eeuwen heen kennelijk zo privé werd gehouden dat er geen wisselwerking met andere historieschrijvers of zelfs met geïnteresseerde leken kon zijn. De historie verhongerde en verdroogde zo als slechts boekenplankbezit. De familie functioneerde zogezegd als het zandsteen van onze Trex: immobiliserend maar gelukkig ook preserverend.
In het halve millennium sinds de noeste, stille en verborgen arbeid van de auteur van de Kroniek maakten vele andere geschiedkundigen hun werken wel toegankelijk voor het publiek: de ‘groten’ zoals Hooft, Bor, Fruin, Groen, Geyl, Romein en misschien Kossmann. Vaak spraken zij tot de verbeelding van vakbroeders en riepen thetisch allerlei discussies op. Zo bleven hun werken leven juist door de veranderende waarderingen ervan in de Nederlandse maatschappij. De namen van anderen - De Rek, Algra, en een bevlogen schrijver als Mak, bijvoorbeeld - blijven levend juist omdat zij zo'n breed publiek aanspreken met hun verhalende maar tegelijk en vooral door hun heldere, aansprekende stellingnames. En kleinere historici beschrijven en schrijven commentaren weliswaar in toenemende mate in tijdschriften en recensies - en af en toe in columns - maar dat alles is voor iedereen en allen toegankelijk. Al met al is het een gekwetter van jewelste in de historische tuin, maar het is het gekwetter van zowel grote als kleine historische overlevers. Net als vogels vandaag met Trex gemeenschappelijk biologisch materiaal bezitten, zo delen