Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Marlien de Kruijf
| |
InleidingAan het begin van de elfde eeuw gaf Thietmar van Merseburg in zijn kroniek een beeld van de Ottoonse dynastie en het rijk dat deze keizers bestuurden. Thietmars kroniek toont een wereld waarin de politieke, bestuurlijke en militaire geschiedenis van het Ottoonse rijk werd geschapen door mannen. Toch zijn er in Thietmars kroniek opmerkingen te vinden die suggereren dat dit volledig masculiene heersersbeeld niet helemaal klopt. Eén van deze opmerkingen trok mijn aandacht bij het lezen van de kroniek. Thietmar beschrijft in r. 973-583 de Griekse vrouw van keizer Otto II, Theophanu (†991), als volgt: Hoewel zij van het zwakke geslacht was, werd ze gekenmerkt door bescheidenheid, maar ook door zelfvertrouwen en - wat zeldzaam is in het Griekse rijk - een voortreffelijke levenswijze. Zij bewaakte het rijk van haar zoon met mannelijke zorg, zachtaardig voor wie in zijn recht stond, maar angstaanjagend en superieur tegenover opstandelingen.Ga naar eindnoot1 In deze twee zinnen wordt een vrouw geschetst die een bijzondere combinatie van eigenschappen vertoont. Aan de ene kant is zij een vrouw en daarmee van het kwetsbare, zwakke geslacht. De tweede zin toont echter een hele andere vrouw: een vrouw die | |
[pagina 77]
| |
mannelijke kwaliteiten bezit, een rijk bestuurt, oordelen velt over haar onderdanen en rebellen verslaat. In dit artikel wil ik een beeld schetsen van machtige vrouwen zoals Theophanu. Het is echter niet de bedoeling met mijn onderzoek te bewijzen dat in de Ottoonse periode vrouwen gelijkwaardig werden geacht aan mannen op het gebied van bestuurlijke en politieke macht. Een dergelijk modern idee over gelijkwaardigheid kan niet op de Ottoonse periode worden geprojecteerd. Het gaat er slechts om tegenwicht te bieden aan onderzoek uit het verleden, waarin betoogd werd dat het voor vrouwen in deze periode niet mogelijk was om onafhankelijk van mannen invloed uit te oefenen op bestuurlijke, politieke en militaire zaken. In dit artikel hoop ik aan te kunnen tonen dat adellijke vrouwen hiertoe wel degelijk in staat waren. | |
De vrouw als echtgenoteHet Duitse Rijk werd gedurende de tiende en elfde eeuw bestuurd door mannen. Vrouwen ontleenden hun positie aan die van hun echtgenoot, zoon of vader. Er was geen sprake van gelijkheid tussen de seksen zoals deze in onze tijd wordt nagestreefd. In de bronnen zijn de ‘beroepsmogelijkheden’ voor adellijke vrouwen in deze periode min of meer terug te
Afb. 1 Kroning van Otto II en Theophanu door Christus, ca. 982-983 (ivoor). Uit: A. von Euw en P. Schreiner, Kaiserin Theophanu. Begegnung des Ostens und Westens um die Wende des ersten Jahrtausends (Keulen 1991) 243.
brengen tot twee opties: ofwel zij trouwden, ofwel zij traden in een klooster in. Voor adellijke echtgenotes was een van de belangrijkste taken het beheren en besturen van de huishouding of hofhouding. In zijn De ordine palatti beschrijft de aartsbisschop van Reims, Hincmar, welke taken hier zoal onder vallen. De keizerin had supervisie over de gebouwen en bedienden, ze zorgde voor decoraties zoals wandkleden en servies en ze zorgde ervoor dat vazallen de juiste geschenken aangeboden kregen.Ga naar eindnoot2 Daarnaast kon het ook tot de taken van een keizerin behoren om correspondentie te onderhouden en bezoek te ontvangen.Ga naar eindnoot3 Dezelfde taken moesten op een lager niveau, en logischerwijs op kleinere schaal, ook uitgevoerd worden door hertoginnen en gravinnen. In het Ottoonse rijk bestond geen duidelijk onderscheid tussen rijkszaken en hofzaken. De behandeling van vazallen viel onder de hofhouding en de gehele hofhouding, inclusief de keizerin, reisde vaak met de keizer mee door het land. De correspondentie die keizerinnen onderhielden bevatte niet alleen persoonlijke, maar ook zakelijke brieven.Ga naar eindnoot4 Deze nauwe vervlechting van de twee invloedssferen maakte het voor de keizerin mogelijk om indirect en direct invloed uit te oefenen op het bestuur van haar man. De keizerin had in haar positie van hoogst verantwoordelijke voor de hofhou- | |
[pagina 78]
| |
ding geen duidelijk vastgelegde invloed op de regering. Door haar nabijheid tot de keizer en haar plaats binnen een select groepje leidinggevende mannen kon zij echter wel raad geven en beslissingen beïnvloeden. Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden in het Leven van de heilige Adelbert van Brun van Querfurt. In een prachtig citaat wordt de vrouw van de ‘grootste leider’ van de Hongaren als volgt beschreven: ‘Deze vrouw had het gehele rijk van haar man in handen en leidde haar man en dat wat van hem was, zelf.’Ga naar eindnoot5 Over deze vrouw wordt dus expliciet gezegd dat zij het rijk, haar man en de bezittingen van haar man, zelf bestuurde. De invloed van de keizerin op de persoon van de keizer en zijn beslissingen, is ook terug te vinden in de standenspiegel van Rather van Verona. Deze eerste middeleeuwse standenspiegel, geschreven halverwege de tiende eeuw, geeft een ordening en ideaalbeeld weer van de verschillende standen in de samenleving. In het vierde boek van Rathers werk staan raadgevingen aan de vorst die onder andere gaan over het bestuur van het rijk en de behandeling van onderdanen. Na deze raadgevingen aan de vorst volgt echter een kort hoofdstuk gericht aan de vorstin (in het algemeen). Het stuk begint met de opmerking ‘Bent u een vorstin? Veel van het hierboven gegeven advies heeft ook betrekking op u’.Ga naar eindnoot6 De bestuurlijke en politieke raadgevingen aan de vorst worden hier dus ook voor een vorstin van belang geacht. Het morele ideaalbeeld van een vorstin lijkt gelijkgesteld te worden aan het ideaalbeeld van een vorst, ook wat betreft bestuurlijke kwaliteiten. Deze indruk wordt nog verder versterkt door een passage verderop. Rather geeft eerst een aantal voorbeelden waaraan een vorstin zich zou moeten spiegelen en zegt vervolgens: ‘Als u bereid bent hen na te volgen, zult u... hier zo gelukkig zijn om de scepter van het huidige koninkrijk te verkrijgen’.Ga naar eindnoot7 In combinatie met de eerste passage lijkt het aannemelijk dat Rather hier doelt op heerserskwaliteiten als ideaalbeeld voor een vorstin. Een ander voorbeeld van invloed van een keizerin op het rijksbestuur is te zien in haar positie als onderdeel van de regerende toplaag van adel en geestelijkheid. In de historiografische bronnen is deze positie onder andere terug te vinden in de veelvoorkomende connectie tussen de keizerin en de (mannelijke) machthebbers. Zo wordt bijvoorbeeld Otto III (r. 983-1002) door zijn zusters Sophia (abdis van Gandersheim van 1002 tot 1039) en Adelheid (abdis van Quedlinburg van 999 tot 1045) samen met de heersers van Saksen en Thüringen ontvangen na een reis.Ga naar eindnoot8 Dezelfde Sophia en Adelheid geven samen met de leiders van het rijk in Werla hun goedkeuring aan de claim van Hendrik II op de troon nagelaten door de overleden Otto III.Ga naar eindnoot9 Door dit laatste voorbeeld wordt meteen duidelijk waarom de aanwezigheid van vrouwen, of dat nu nichten, zusters of echtgenotes waren, bij dit soort gelegenheden van belang was. Het Duitse Rijk ten tijde van de Ottonen werd niet centraal geregeerd door de keizer alleen. De keizer regeerde bij de gratie van een toplaag van aristocratie en geestelijken, die in consensus beslissingen over het rijk nam.Ga naar eindnoot10 Dergelijke beslissingen werden genomen gedurende de reizen van de keizer, bij bijeenkomsten waar deze elite bij elkaar kwam. Aanwezigheid of afwezigheid bij zulke bijeenkomsten werd al gezien als een politieke actie. Met inachtneming van deze uitleg kan een duidelijk politieke dimensie aan bovenstaande voorbeelden worden toegekend. De aanwezigheid van vrouwen bij politieke bijeenkomsten en hun positie binnen de selecte toplaag van aristocratie en geestelijkheid, duidt op een relevante invloed van deze vrouwen op rijksbeslissingen. | |
[pagina 79]
| |
De vrouw als regentesAdellijke vrouwen konden zoals gezegd deel uitmaken van de heersende toplaag in het Ottoonse Rijk. Het was echter voor vrouwen ook mogelijk om niet slechts ‘onderdeel’ van het bestuur uit te maken, maar op eigen kracht het bestuur te vertegenwoordigen. Dus de facto: te besturen. Het gaat hier om het gebruik het bestuur van het keizerrijk bij afwezigheid van de keizer of in een crisissituatie uit handen te geven aan een regent, vaak de keizerin. De eerste manier waarop een keizerin regentes kon worden, was bij (tijdelijke) afwezigheid van de keizer. Zoals eerder gezegd reisde de Ottoonse keizer rond en regeerde hij op die manier. In sommige gevallen reisde de keizerin met hem mee, maar in andere gevallen bleef zij achter, waarbij ze soms de zorg voor het rijk op zich nam. Na de dood van aartsbisschop Walthard van Maagdenburg (†1002) bijvoorbeeld stuurde keizer Hendrik II bericht naar Kunegunde dat zij zorg moest dragen voor het welzijn van het rijk.Ga naar eindnoot11 Het regentschap van Kunegunde
Afb. 2 Beeld van Kunegunde, onderdeel van het koorgestoelte in de Dom van Paderborn (ca. 1620) (foto auteur).
was in deze situatie niet zomaar een betekenisloze titel. Hendrik zelf zat met zijn leger in het westen van het rijk en kon dus niet reageren op de situatie die ontstond na de dood van Walthard. Walthard was eerder als onderhandelaar naar de toenmalige vijand van het Ottoonse Rijk, Boleslav Chobry (†1025) van Polen, gestuurd. Na de dood van Walthard viel deze Boleslav het Rijk aan en nam de burcht van Lebusa in, waarbij velen sneuvelden. Het was de keizerin die over deze aanval werd geïnformeerd en die reageerde door mannen ter verdediging te sturen.Ga naar eindnoot12 Het regentschap van vrouwen bij afwezigheid van de keizer was dus niet alleen een ceremoniële functie. Deze vrouwen konden beslissingen nemen zoals keizers die ook namen, over oorlog en vrede, conflicten en politieke vergaderingen. Dezelfde taken kwamen ook terecht bij vrouwen die bij het overlijden van de keizer de zorg voor een nog niet meerderjarige opvolger op zich namen. Het bekendste voorbeeld van vrouwelijk regentschap over minderjarige troonopvolgers is het regentschap dat door Theophanu en Adelheid werd gevoerd toen Otto III nog minderjarig was. Vooral Theophanu is in haar positie als regentes door onderzoekers van de Ottoonse periode veelvuldig bekeken. Drie vrouwen hielden zich bezig met de machtsstrijd rondom de troonopvolging die na de dood van Otto II ontstond: zijn groot- | |
[pagina 80]
| |
moeder Adelheid, zijn moeder Theophanu en zijn tante Mathilde, die abdis van Quedlinburg was van 966 tot 999. Duidelijk is echter dat van het begin af aan niet alleen de drie vrouwen betrokken waren bij deze zaak. Vanaf de dood van Otto II is de invloed van de adellijke en geestelijke machthebbers te zien. De invloed van aartsbisschoppen en andere leidende figuren uit het rijk is niet meer dan logisch, gezien het feit dat het rijk ook onder de keizers alleen bestuurd kon worden met instemming van de adellijke en geestelijke elite. In een situatie als deze, waar de troonopvolging bedreigd werd, lieten deze edelen en geestelijken zich natuurlijk ook gelden. Het is niet verwonderlijk dat deze elite geen bezwaren had tegen het meedelen in de macht door de keizerlijke vrouwen. Zowel Theophanu als Adelheid hadden al ervaring met regeren en bovendien waren beide vrouwen samen met Mathilde de leden van de Ottoonse familie die het dichtst bij Otto III stonden.Ga naar eindnoot13 Zij representeerden in deze situatie de Ottoonse dynastie en daarmee de continuïteit van de regering. Dit in tegenstelling tot de andere partij in de strijd om de macht, hertog Hendrik, die werd gezien als een bedreiging en concurrent van de dynastie.Ga naar eindnoot14 Op deze manier bekeken is het regentschap van een vrouw eigenlijk heel vanzelfsprekend. Er was sprake van een ongevaarlijke oplossing, die ervoor kon zorgen dat de dynastieke continuïteit gewaarborgd werd, zonder dat de troonopvolging in gevaar werd gebracht door eigen ambities van de regentes. Met steun van de toplaag van adel en geestelijkheid konden deze vrouwen het rijk waarborgen en beschermen zolang de keizer minderjarig was. Het is echter niet de bedoeling met dit voorbeeld aan te geven dat deze ‘ongevaarlijke’ vrouwen een soort machteloze marionetten in handen van de regerende mannen waren. Zowel Theophanu als Adelheid reisden rond zoals de keizers dat ook deden en daarmee bevestigden zij hun regentschap bij alle lokale heersers. Daarnaast toonden zij zich in hun behandeling van rijkszaken evenals de keizers als vooruitstrevende, geraffineerde heersers. In de politiek van Theophanu is volgens het onderzoek van Johannes Fried een duidelijke lijn te ontdekken met betrekking tot de gebieden ten oosten van het Duitse Rijk. Via gerichte kerkpolitiek (stichten van kloosters en aanstellen van bisschoppen), militaire acties en diplomatieke handelingen toonde zij zich in haar gedrag een uitgekookt heerseres. Hoewel Fried toegeeft dat Theophanu samenwerkte met mannen zoals Willigis van Mainz en Hildebold van Worms, is hij ervan overtuigd dat zij uiteindelijk zelfstandig de beslissingen nam die tot deze ‘Ostpolitik’ leidden.Ga naar eindnoot15 Uit het bronnenmateriaal blijkt verder dat Adelheid en Theophanu in verschillende gebieden verschillende machtsposities hadden. Theophanu lijkt bijvoorbeeld in Italië meer macht te hebben gehad dan Adelheid na haar.Ga naar eindnoot16 Hoewel het dus moeilijk is om precies vast te stellen hoe de macht van deze twee regentessen eruit zag, is wel duidelijk geworden dat zij in hun regering niet veel anders handelden dan de mannelijke heersers. Bovendien worden de hierboven beschreven voorbeelden van politieke acties door regentessen in de kronieken niet anders weergegeven of beoordeeld dan de acties van de mannelijke heersers. | |
Militaire machtIn het citaat over Theophanu aan het begin van dit artikel wordt gesteld dat zij iemand was die als regentes opstandelingen angst aanjoeg en hen overwon. In bronnen zijn meer voorbeelden terug te vinden van vrouwen die zich met militaire zaken bezighielden. De meeste militaire acties zien we terug bij regentessen. Van Theophanu is bekend dat zij zich actief bezighield met de situatie in de gebieden ten oosten | |
[pagina 81]
| |
Afb. 3 Beeld van Kunegunde (ca. 1603), onderdeel van het kruisaltaar in de Dom van Paderborn (foto auteur).
van het Duitse Rijk. Tijdens haar regentschap organiseerde zij campagnes tegen Bohemen, Tsjechië en tegen de Lutizen. De campagnes werden door Theophanu opgezet, zij stelde de leiders aan en wellicht ging zij zelfs mee op campagne.Ga naar eindnoot17 In deze context kan ook het eerder genoemde citaat in de kroniek van Thietmar over Theophanu worden gezien. Het feit dat Theophanu volgens het citaat ‘het rijk van haar zoon bewaakte of behield’ (regnumque filii eius custodia servabat virili) moet naar mijn mening geïnterpreteerd worden als militaire verdienste. Theophanu wordt in dit citaat persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor het behoud van het rijk in militaire zin en voor de overwinning op de opstandelingen. Behalve van Theophanu is ook van Kunegunde bekend dat zij zich met de rijksbescherming in militaire zin bezighield. Zoals eerder gezegd reageerde zij als regentes bij afwezigheid van Hendrik II op de aanval van Boleslav na de dood van aartsbisschop Walthard door verdedigers te sturen.Ga naar eindnoot18 Ook Mathilde hield zich als regentes voor Otto III bezig met militaire zaken. Zij toonde zich een succesvol onderhandelaar voor vrede met ‘barbarenkoningen’. In dit citaat wordt verder expliciet gezegd dat ondanks het feit dat zij deze vrede niet met wapens teweegbracht, zij wel degelijk in staat en geschikt was om het bevel voor die krijgshaftige handelingen te geven.Ga naar eindnoot19 Dit blijkt ook uit een latere passage, als Mathilde tijdens een ontvoering de aanwezige krijgers beveelt om achter de ontvoerders aan te gaan, een bevel dat onmiddellijk door de krijgers | |
[pagina 82]
| |
wordt opgevolgd.Ga naar eindnoot20 Hieruit spreekt Mathildes verantwoordelijkheid en gezag bij militaire beslissingen. Het lijkt er dus op dat een vrouw door haar positie als regentes de macht had om oorlogen te organiseren en krijgers te bevelen. Behalve politieke macht viel ook militaire macht onder haar verantwoordelijkheden. Dat er in de bronnen relatief weinig over militaire acties van vrouwen terug te vinden is, kan wellicht verklaard worden door het feit dat deze vorm van invloed, in tegenstelling tot politieke invloed, minder algemeen was in de Ottoonse periode. Het genoemde onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke kwaliteiten bij Theophanu suggereert dat de auteur toch een bepaald standaardbeeld had over welk gedrag door mannen en welk gedrag door vrouwen moest worden vertoond. Toch is Thietmar in dit citaat zeker niet negatief over het gedrag van Theophanu, hij spreekt bijna bewonderend over haar. Ondanks het bestaan van een bepaald ideaalbeeld van vrouwen worden zij er dus niet slechter om beoordeeld als zij zich meer ‘mannelijk’ gedragen door militaire macht uit te oefenen. | |
Tot besluitOpvallend aan het voorgaande onderzoek naar bronnen uit de Ottoonse periode is de mate waarin het regeergedrag van keizerlijke vrouwen, of het nu abdissen, moeders of echtgenoten waren, leek op het regeergedrag van hun mannelijke tegenhangers. Deze vrouwen toonden zich net zo actief in het diplomatieke spel van de regerende klasse, in het stichten van kloosters, in het beheren van land en het voeren van oorlogen. De visie dat het voor vrouwen in de Ottoonse periode niet mogelijk was om als vrouw invloed te hebben op bestuurlijke, politieke en militaire beslissingen moet naar mijn overtuiging dan ook herzien worden. |
|