Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
[Nummer 2]Kees Veelenturf
| |
[pagina 67]
| |
Afb. 1 De Haraldsteen op het Domplein omstreeks 1940. Uit: Utrecht in woord en beeld (1940).
Deze runen delen een drievoudige boodschap mee. We hebben allereerst te maken met een dynastiek monument, opgericht ter nagedachtenis van de ouders Gorm (Gormr) en Thyre van Harald (Haraldr). Deze vorst was in zijn ambities tamelijk succesvol, en het is overduidelijk niet zonder trots dat de steen vertelt welke gebieden Harald aan zich wist te onderwerpen. Het derde lid wil ons doen geloven dat de Denen dankzij dezelfde Harald werden gekerstend. | |
JellingJelling, dat tegenwoordig zo'n zesduizend inwoners telt, is gelegen in Jutland (Jylland) en is van groot historisch en archeologisch belang. Een monumentaal complex in het hart van de plaats, bestaande uit twee grafheuvels, twee runenstenen en een kerkje, werd in 1994 opgenomen op de Werelderfgoedlijst van unesco. De grote runensteen die Harald Blauwtand liet oprichten staat precies midden tussen de twee grafheuvels. In de noordelijke heuvel werd omstreeks 958 zijn dode vader Gorm in een houten ruimte te ruste gelegd. De zuidelijke tumulus, die zo'n tien jaar later werd opgeworpen, bleef ongebruikt. Aangezien koningin Thyre eerder dan haar echtgenoot was overleden, is het onwaarschijnlijk dat deze heuvel voor haar graf was bedoeld. De kleinere runensteen werd door Gorm ter nagedachtenis van zijn echtgenote geplaatst en geeft de oudste in runen geschreven verwijzing naar ‘Denemarken’ (‘tanmaurk’). Het stenen kerkje dateert uit de elfde eeuw, maar vervangt een houten voorganger die in de tweede helft van de tiende eeuw moet zijn gebouwd.Ga naar eindnoot2 Het complex te Jelling heeft ook kunsthistorische betekenis dankzij de vondst van een zilveren beker in de grafheuvel van Gorm (afb. 2). Deze beker is de naamgever geworden van een van de decoratiestijlen in de kunst van de Vikingen: de Jellingestijl. Ofschoon deze benaming feitelijk foutief is, wegens de overtollige ‘e’ achter de plaatsnaam, is deze nog steeds in zwang.Ga naar eindnoot3 De decoratie van de grote runensteen van Harald werd echter niet in deze Jellingestijl uitgevoerd. Ons monument valt namelijk onder de Mammenstijl, genoemd naar de versiering op een bijl die in een mannengraf te Mammen (Bjerringshøj) in Jutland werd aangetroffen (afb. 3). Van de begraven man wordt overigens aangenomen dat hij tot het hof van Harald Blauwtand heeft behoord.Ga naar eindnoot4 | |
[pagina 68]
| |
De steen van Harald moet tussen ongeveer 960 en 985 zijn bewerkt. Sir David M. Wilson, de grote kenner van de Vikingkunst, heeft erop gewezen dat de decoratie met het viervoetig dier - als iconografisch type vaak het ‘grote beest’ genoemd - en de slang richtingbepalend is geworden in de ontwikkeling van de Scandinavische kunst. Voor de elfde-eeuwse Ringerikestijl, die op de Mammenstijl volgt, fungeert de steen te Jelling namelijk als een nodal point.Ga naar eindnoot5 De figuratie op Haralds steen is daarbij zonder precedent in het Noorden. De beroemde diermotieven in de Vikingkunst zijn
Afb. 2 De zilveren beker uit Jelling. Uit: Roesdahl & Wilson 1992 (zie noot 3).
doorgaans decoratief opgevat, maar Haralds ‘grote beest’, slang en Christusfiguur spreken - hoewel een decoratieve kwaliteit ze niet kan worden ontzegd - toch een andere taal. Bovendien duidt de samenhang tussen runentekst en voorstellingen er hier op dat de figuren daadwerkelijk een diepere betekenis bezitten.Ga naar eindnoot6 Als we nu kort ingaan op de drie zijden van de runensteen met hun voorstellingen, zullen we de drieledige boodschap van de inscripties als vertrekpunt kiezen. | |
Koning Harald liet dit gedenkteken maken voor Gorm, zijn vader, en voor Thyre, zijn moeder (afb. 4)Het dynastieke karakter van de runentekst komt in de iconografie van de steen feitelijk niet terug. Alleen de inscriptie bewaart de gedachtenis aan koning Gorm en zijn eega Thyre. Overigens bestaat er een opmerkelijk verband met de frase over de kerstening op zijde C. Harald heeft het begraven lichaam van zijn vader kennelijk uit diens grafheuvel laten overbrengen naar een graf in de houten kerk van Jelling. Aldus werd Gorm als het ware postuum gekerstend! Waar het lichaam van Thyre een rustplaats vond, is onbekend; van haar werd tot op heden geen spoor teruggevonden.Ga naar eindnoot7 | |
die Harald die voor zich gewon Denemarken helemaal; en Noorwegen (afb. 5)Harald afficheert zich in de inscriptie als een veroveraar en een smid van politieke eenheid. Het is niet geheel zeker wanneer Haralds regering begon, maar waarschijnlijk was hij zo'n dertig jaar aan de macht. Zijn vader Gorm stierf in 958 of 959, maar misschien hebben vader en zoon voor die jaren een tijdlang samen geregeerd. Harald stak veel energie in militaire verdedigingswerken. Hij moet de bouwheer zijn geweest van grote ronde forten: Trelleborg in westelijk Seeland (Sjaeland), Fyrkat in oostelijk Jutland, Aggersborg in noordelijk Jutland, het fort in Odense op Funen (Fyn) en wellicht Trelleborg in Skåne, thans Zweden. Ook aan wat we tegenwoordig infrastructuur noemen besteedde Harald veel aandacht: vele bruggen en wegen werden tijdens zijn bewind aangelegd en droegen bij aan zijn politieke en militaire kracht. Wat de gebieden betreft die Harald zou hebben onderworpen, daarover lijkt de runentekst misschien wel helder, maar deze biedt toch de mogelijkheid tot interpreta- | |
[pagina 69]
| |
tie. Wat is, kort voor het jaar 1000, ‘Denemarken’ eigenlijk? Hoogstwaarschijnlijk begreep men in de tiende eeuw hieronder slechts een gedeelte van het koninkrijk zoals wij dat nu kennen, namelijk Sillende (vermoedelijk Seeland) en Jutland. Hier zouden ‘zuidelijke Denen’ hebben gewoond, terwijl ‘noordelijke Denen’ moeten hebben geleefd in de kustgebieden van het huidige Zuidoost-Noorwegen, West-Zweden en op de grote Deense eilanden. Koning Gorm was waarschijnlijk een ‘zuidelijke Deen’ die dankzij zijn huwelijk met de ‘noordelijke’ prinses Thyre de weg baande voor de vereniging van de genoemde gebieden onder het bewind van zijn zoon. De door Harald herstelde Deense macht in Noorwegen betekende dan dat hij heerser was over het Oslofjordgebied in Zuidoost-Noorwegen en dat hij in de meeste andere gebieden van Noorwegen als opperheer erkend werd. Een heel precies beeld van de politieke verhoudingen in deze regio bezitten we echter niet. Harald verplaatste de Deense palts kennelijk van Jelling naar Roskilde, Seeland, alwaar hij een houten kathedraal liet bouwen.
Afb. 3 De bijl uit Mammen. Uit: Roesdahl & Wilson 1992 (zie noot 3).
Afb. 4 De inscriptiezijde (A) van de Haraldsteen. Uit: Capelle 2005 (zie noot 2).
| |
[pagina 70]
| |
Afb. 5 De zijde met het ‘grote beest’ (B) van de Haraldsteen. Uit: Horn Fuglesang 1986 (zie noot 6).
Het einde van zijn heerschappij had een tragisch dynastieke kleur. Hij stierf op 1 november 985 of 987 tijdens de opstand van zijn zoon Sven (Svend; Sweinn) Gaffelbaard. Volgens een lang courant gebleven, maar ongeloofwaardige traditie wachtte hem de dood in Jumne op het eiland Wolin in de Pommerse Bocht van de Oostzee, thans Polen, waarheen hij zou zijn gevlucht.Ga naar eindnoot8 Het ‘grote beest’ op zijde B van de runensteen is wel geïdentificeerd als een leeuw of een wolf of een hert en het beweegt zich naar rechts. De slang draait zich om hals, lichaam en staart. Er is hier een gelaagde christelijke interpretatie mogelijk. Als hert kan het dier voor Christus zelf staan, maar ook voor de Godzoekende mens. Het gevecht tussen viervoeter en slang kan dan geduid worden als een soort allegorie van verrijzenis en doop, waarvoor Psalm 41:2 (‘Gelijk het hert naar waterbronnen smacht, zo smacht mijn ziel naar u, o God!’) een interpretatiesleutel bevat. Meer controversieel is een voorgestelde verklaring in rechtstreeks verband met de inscriptie. Het ‘grote beest’ in gevecht met de slang zou als een soort heraldisch heersersymbool kunnen worden opgevat. We zien dan geen hert, maar een leeuw. De voorstelling zou in dat geval verwijzen naar Haralds wereldlijke macht, die geplaatst wordt naast het religieuze equivalent daarvan die door de Christusfiguur op zijde C wordt uitgedrukt. Het ‘grote beest’ is echter zeker geen leeuw.Ga naar eindnoot9 | |
en de Denen christenen maakte (afb. 6)Klopt de mededeling dat Harald zijn onderdanen tot het ware geloof bracht? Die vraag kan vrij snel worden beantwoord. De eerste Deense missie, rond 700, van onze eigen Willibrord, was op een fiasco uitgelopen. In 826 werd de Deense troonpretendent Harald | |
[pagina 71]
| |
Afb. 6 De zijde met de gekruisigde Christus (C) van de Haraldsteen. Uit: Horn Fuglesang 1986 (zie noot 6).
Klak in Mainz gedoopt om daarmee steun van de Karolingische keizer voor zijn troonaanspraak te winnen. Een jaar later ging hij echter in ballingschap en de hem opgedrongen begeleider, de monnik Ansgar, moest naar huis terugkeren. Rond 850, Ansgar was inmiddels aartsbisschop van Hamburg-Bremen geworden, was diens nieuwe missie in Denemarken meer succesvol. Hij bouwde met instemming van de koning kerken te Hedeby en Ribe, die met het Zweedse Birka in deze tijd de belangrijkste handelsplaatsen in Scandinavië waren. Ofschoon de kerken dus ook in kerkpolitiek opzicht in strategische plaatsen waren gevestigd, bleken ze niet lang te overleven. Na Ansgars dood in 865 was het kort daarna met zijn Deense kerken eveneens afgelopen. Een herkansing kwam in 934 toen troepen van de Saksische koning Hendrik I de Vogelaar de Denen in Jutland kwamen straffen. Een nieuwe christelijke missie begon, maar ook deze bleek niet erg succesvol. In 948 kregen Ribe, Hedeby en Århus in Jutland weliswaar eigen bisschoppen, maar of die hun zetel daadwerkelijk in deze plaatsen hebben bezet, mag worden betwijfeld. Omstreeks 965 moet dan de werkelijke doorbraak van het christelijke geloof in Denemarken hebben plaatsgevonden. Dankzij een wonder aan het koninklijk hof, waarbij de priester Poppo ongedeerd bleef terwijl hij roodgloeiend ijzer in de handen hield, raakte Harald Blauwtand overtuigd van het bestaan van de ene christelijke God. Dat wil althans de benedictijn Widukind van Corvey in zijn Res gestae Saxonicae of Sachsengeschichte uit 967-973 ons laten geloven.Ga naar eindnoot10 Uiteraard kon Harald als christen zijn troon alleen behouden als hij invloedrijke medestanders zou hebben. De kerstening in Denemarken verliep bijzonder snel en zonder grote problemen, zodat het onwaarschijnlijk is dat de Duitse missie alleen daarvoor verantwoordelijk is geweest. Misschien was | |
[pagina 72]
| |
het succes mede te danken aan de invloed van de afstammelingen van Deense boeren die vanaf de jaren 870 in Engeland en Normandië hadden gewoond, van wie er velen immers tot het christendom waren overgegaan. Door verscheidene geleerden wordt aangenomen dat de Duitse keizer Otto I zich actief met de doop van Harald en dus met de bekering van de Denen heeft bemoeid. Het feit dat Otto I zijn rechten over de Deense bisdommen opgaf en daarmee erkende dat Denemarken een christelijke vorst bezat, zal zeker niet tegen Harald hebben gewerkt. Hoe dan ook, de claim op de Deense kerstening die de grote runensteen te Jelling in Haralds naam maakt, is een terechte.Ga naar eindnoot11 Traditionele verklaringen van de singuliere figuur van Christus op zijde C als de Gekruisigde, misschien afgebeeld in een samenstel van wijnranken (eigenlijk acanthus) en wellicht aan het kruis gebonden en niet genageld, zijn niet opzienbarend. Een basis daarvoor vormt een uitspraak van Christus in het Evangelie van Johannes 15:5 (‘Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in mij blijft, zoals ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van mij kunt gij niets’). De uitleg daarvan kan verschillende kanten op, waarbij - overigens met een parallel in het dierengevecht op zijde B - de overwinning van het kwaad door Christus' kruisdood de voorstelling een zegekarakter verleent. Het thema van deze zijde zou de verlossing door het nieuwe geloof en de doop zijn, waardoor verrijzenis mogelijk wordt. Contemporaine parallellen voor deze uitbeeldingswijze zijn er in Scandinavië niet. Misschien werd in deze frontale Christusfiguur met open ogen, baard en tunica een oudere Frankische traditie gevolgd.Ga naar eindnoot12 Op de Christuszijde van de runensteen te Jelling zijn meerdere ingenieuze interpretaties losgelaten. De geleerden Erik Moltke en Teresa Pàroli hebben gewezen op trinitarische aspecten van de steen van Harald. De verschillende driepasknopen - een driepasknoop (triquetra) bestaat uit drie met elkaar vervlochten amandelvormen, halve cirkels of lussen in één knoop -, die onder andere op de ‘hoeken’ van deze min of meer piramidale steen te vinden zijn, zouden staan voor de eeuwige en ondeelbare Goddelijke Drieëenheid. Op zijde B zouden de drievoudige knopen ons driemaal vertellen dat het heidendom in de naam van de Drievuldigheid werd verslagen. Zijde C met Christus heeft wel zeven triquetrae, waardoor de Christusfiguur zonder veel bezwaar in een trinitarisch perspectief kan worden gezien. Christelijk-numerologische verklaringen, gevoegd bij een compositieschema waarin driehoek, kruis, rechthoek en cirkel met hun symbolische waarden samen optreden, maken van deze beeldzijde een compact theologisch traktaat. Meerdere aspecten van Christus triumphans zijn in deze interpretatie afleesbaar, ook in eschatologische en ‘kosmologische’ zin. Bij vroegmiddeleeuwse kunstwerken zijn iconografische duidingen van zogenaamd nonfiguratief ornament wel eerder te berde gebracht, maar daaraan kleven nog steeds methodologische bezwaren.Ga naar eindnoot13 Nu is het in dit geval erg verleidelijk om de trinitarische interpretatie te accepteren: de driehoeksvorm en de driepasknopen of triquetrae vormen inderdaad prominente elementen in deze steen en zijn versieringen. Een dergelijke duiding zou ook goed bij Harald Blauwtand passen. De kathedraal in Roskilde die hij liet bouwen en die zijn grafkerk zou worden, werd, en dat lijkt in dit specifieke verband significant, gewijd aan diezelfde Drieëenheid.Ga naar eindnoot14 | |
De runensteen in UtrechtHoe kwam de grote runensteen van Jelling nu in Utrecht terecht? Dat hebben we te danken aan dr. Gustav Johannes Lind (1886-1984). Deze welgestelde Deen (afb. 7) werd geboren in Kolding, was korte tijd werkzaam in de boekhandel en begon daarna aan | |
[pagina 73]
| |
een studie tandheelkunde. Die opleiding bracht hem van Kopenhagen, via Pennsylvania State University, waar hij promoveerde, en Berlijn uiteindelijk in Utrecht, alwaar hij zijn Nederlandse tandartsdiploma behaalde. Daarna vestigde hij zich in een groepspraktijk en later zelfstandig in Amsterdam, in welke stad hij al in 1908 als assistent had gewerkt. Behalve in zijn dagelijkse beroepsuitoefening was hij op het hoogste bestuurlijke niveau actief in vakorganisaties, ook internationaal, en in de club van zijn landgenoten in ons land. Dit Genootschap ‘Dansk Samfund i Holland’ richtte hij in 1929 zelf op, en tot aan de Tweede Wereldoorlog fungeerde hij als voorzitter. Voor de culturele betrekkingen tussen Denemarken en Nederland is Lind van grote betekenis geweest. Hij haalde allerlei sprekers uit zijn vaderland naar Nederland, waar zij vooral in Amsterdam en Den Haag voordrachten gaven. De financiële middelen hiervoor fourneerde hij vaak zelf. Lind was ook de initiatiefnemer van de oprichting van de Bibliotheca Danica. Ongeveer vijfentwintighonderd boeken in het
Afb. 7 Dr. Gustav Lind in 1910 te Amsterdam. Uit: Reddersen 1989 (zie noot 16).
Deens werden in 1930 met dit doel in bruikleen gegeven aan de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.Ga naar eindnoot15 De financiering daarvan werd door hem zelf in Denemarken op touw gezet. Dat laatste deed hij ook voor de vervaardiging van de kopie van de grote runensteen uit Jelling. Vijfentwintig jaar nadat Lind in 1911 te Utrecht zijn Nederlandse tandartsbul had behaald, zo vermelden de biografen, werd op dezelfde datum, 22 juni, de grote Jellingsteen op het Domplein onthuld. In de aula van de Rijksuniversiteit werd door Lind een oorkonde overhandigd. Aan de buitenmuur van de pandhof was een bronzen plaquette bevestigd met de getranscribeerde inscriptie, de tekst in runen en in Nederlandse vertaling. Deze plaquette had Linds Nederlandse huisarchitect A.P. Smits (1881-1957) ontworpen. De Haraldsteen was ‘geschonken door Deensche vrienden van Nederland’, onder wie Nobelprijslaureaat Niels Bohr, aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, die in 1936 drie eeuwen bestond. Niet lang daarna werden Linds talrijke onbaatzuchtige inspanningen beloond met een benoeming tot officier in de Orde van Oranje Nassau. In de zomer van 1944 keerde hij echter voorgoed naar Denemarken terug en begon bij zijn geboorteplaats een fruitteeltbedrijf. Gustav Lind stierf in stijl als mecenas. In zijn huis en op het terrein van zijn woning aan de Koldingfjord werd in 1988, vier jaar na zijn dood, dankzij een formidabele schenking, een spectaculair museum geopend: Kunstmuseet Trapholt, ‘museum for moderne kunst, kunsthåndvaerk, design og møbeldesign’.Ga naar eindnoot16 In de pers uit 1936 werd de runensteen op het Domplein, tesamen met vanuit IJsland en Leipzig geschonken collecties boeken, omschreven als behorend tot de ‘zinrijkste’ van de vele cadeaus die de universiteit mocht ontvangen.Ga naar eindnoot17 Hopelijk had dat | |
[pagina 74]
| |
niets te maken met de minder frisse opvattingen over Germanendom en het propagandistisch gebruik van runen die in deze tijd ook in Nederland opgang maakten. Dat de ‘doopceel van Denemarken’ als geschenk voor de Utrechtse Rijksuniversiteit was gekozen, vond zijn motivering misschien in een passender historisch verband. Had Sint Willibrord, beroemd geworden als eerste bisschop van de Friezen te Utrecht, immers niet vergeefs getracht de Denen tot het christendom te brengen?Ga naar eindnoot18 Enigszins verlaat was nu bij zijn opvolgers de boodschap afgeleverd dat het met Denemarken uiteindelijk toch goed was gekomen. | |
Tot slotWe hoeven er geen doekjes om te winden: de grote steen uit Jelling is een opmerkelijk vroegmiddeleeuws object met allerlei aspecten en zeer uiteenlopende associaties. Het is een betekenisrijk kunstwerk, dat niet alleen een triomfteken is voor koning Harald en voor de christelijke religie, maar ook een sleutelwerk op het snijvlak van Germaans heidendom en de kerstening van Denemarken. Zoveel is wel duidelijk, ook al resteren er nog voldoende vragen en duidingsmogelijkheden. De wetenschappelijke bibliografie over dit beeldhouwwerk is verbazingwekkend uitgebreid en kan in het bestek van dit artikel nauwelijks recht worden gedaan. We mogen dus eigenlijk wel een beetje trots zijn op zo'n belangrijk monument op het Utrechtse Domplein, ook al is het slechts een kopie van beton. Als wij tegenwoordig kopieën minder hoog aanslaan dan originelen, kunnen we bedenken dat oorspronkelijkheid in de middeleeuwse kunstgeschiedenis zelf doorgaans geen eis of voorwaarde is geweest.Ga naar eindnoot19 Spijtig is wel dat de runensteen van Harald er in Utrecht niet florissant bijstaat. Vocht en graffiti eisen hun tol, onder andere in de vorm van een breuk in de zijde met de grote inscriptie. Een grondige conserveringsbeurt zou geen overbodige luxe zijn. |
|