len onderschreven. Het is waarschijnlijk dat de bewoners van de Nederlanden in de late ijzertijd een Keltische taal spraken en direct of indirect in contact stonden met het centrum van de ‘Keltische’ cultuur. Dat men zich destijds niet ‘Keltisch’ voelde is ook vrij duidelijk, aangezien deze algemene term in beginsel alleen door Grieken en Romeinen werd gehanteerd, en dat zelfs op een vrij inconsequente manier.
Na deze algemene hoofdstukken komen we bij de kern van het boek: de behandeling van de vraag in hoeverre de Keltische invloed de toenmalige samenleving in deze streken heeft veranderd. Verhart beziet spectaculaire vondsten zoals die van de vorst van Oss, de wagen van Wijchen en de halsringen van Uddel uit de Hallstattperiode als bewijzen voor handelscontacten met Centraal-Europa, niet van migraties van groepen mensen. Voor de rest veranderde er weinig binnen deze samenleving. In het hoofdstuk over vondsten uit de La Tène-periode domineert hetzelfde beeld. Verhart geeft veel aandacht aan het gewone leven in de boerengemeenschappen, een pluspunt ten opzichte van publicaties die vooral de elite onder de loep nemen. Deze elite was er wel, maar niet in de heuvelversterkingen (oppida) zoals elders op het continent gebruikelijk was. Bovendien was zij relatief klein, getuige het geringe aantal rijke graven. Er is wel sprake van handel met het zuiden en offers van voorwerpen, dieren en mensen die aansluiten op die van het Keltische kerngebied. De auteur betoogt dat er zich onder de gekeltiseerde bovenlaag een inheemse onderlaag bevond, met diverse regionale verschillen. In de periode van Caesar en Augustus deed ten zuiden van de rivieren de Gallo-Romeinse cultuur zijn intrede, ook in het gebied van de Germaanse Batavieren.
Het verschil tussen de trendgevoelige ‘Keltische’ elite en de vrij statische locale onderlaag is door andere archeologen gesignaleerd in Brittannië en Ierland, evenzeer in de Keltische periferie gelegen. Of die invloed uit het centrum gepaard ging met de adoptie van de Keltische taal en religie blijft vooralsnog onduidelijk. Waren die er al voordat de invloed van de Hallstatt- en La Tène-culturen zich deden gelden, of ging hun verspreiding daarmee gepaard? In de discussies rond dit hete hangijzer horen de Lage Landen zeker thuis, en Op zoek naar de Kelten onderstreept dit eens te meer, ook al geeft het meer een overzicht van de archeologische vondsten dan nieuwe inzichten. Verhart zoekt niet de wetenschappelijke discussie op, maar bespreekt het onderwerp in beperkte zin op een weloverwogen, toegankelijke manier, met af en toe een knipoog naar het heden: gothic meisjes, een rapper met bling-bling, een vrijgevige Bill Gates en mensen met four-wheeldrives worden gepresenteerd als moderne tegenhangers van Kelten die belust waren op imponeren en prestige. Wij zijn misschien meer ‘Keltisch’ dan we zouden denken.
Bart Jaski