Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||
László Sándor Chardonnens
| |||||||||||||
Toekomst en voorspellingHet bestaan omvat twee tijden: verleden en toekomst. Wij bevinden ons op het voortdurend verschuivende snijvlak van die twee. Het verleden kennen we mogelijkerwijs, maar wat de toekomst ons zal brengen, is niet direct inzichtelijk totdat het heden met ons op dat punt is aanbeland. Het zou fijn zijn als we van tevoren de toekomst kenden, dan konden we ons erop instellen. Gelukkig is dat tot op zekere hoogte mogelijk met behulp van een geloof waarin dit is geregeld. In het christendom bijvoorbeeld, kunnen we door middel van keuzes in het verleden onze toekomst in het hiernamaals uitstippelen: naar de hemel na een deugdzaam leven, naar de hel als de keuzes wat minder gelukkig uitvielen en daartussen het vagevuur. Maar wat hebben we nu eigenlijk aan zo'n toekomst als we eerst moeten sterven? Is er dan geen tijdspanne vóór de dood die we zouden willen kennen? Immers, naar het hiernamaals toelevend kunnen we de onzekerheid van het huidige leven niet ontvluchten en juist hier biedt het geloof weinig houvast. Deze kwestie was al bekend in de Middeleeuwen, getuige de vele manieren waarop men probeerde grip op het leven te krijgen door middel van toekomstvoorspelling, bijvoorbeeld prognosticatie. Prognosticatie is een methode om inzicht te verkrijgen in de toekomst door het observeren van allerhande tekens zoals dromen en onweer, en temporele fenomenen zoals | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
maanstanden of de verschijning van een ster op een bepaald moment. Deze tekens en tijden zijn gekoppeld aan een toekomstvoorspelling, bijvoorbeeld: omdat 1 januari 2006 op een zondag viel, kregen we volgens een Oudengelse voorspelling ‘een goede winter, een stormachtige lente, een droge zomer’, werd het ‘een zeer goed jaar’ waarin ‘de schaapskudde groeit, er veel honing is en overvloed’, en was zelfs sprake van ‘vrede op aarde’ alhoewel dat niet uit de verf kwam.Ga naar eindnoot1 Iedereen die toegang tot prognosticaties heeft, kan daarmee de toekomst voorspellen, doorgaans niet die met een grote t, maar de persoonlijke huis-tuinen-keuken toekomst die betrekking heeft op dit leven, op gezondheid en ziekte, geboorte en dood, en landbouwaangelegenheden. Er is een groot aantal prognostische genres bekend uit de Middeleeuwen.Ga naar eindnoot2 Verreweg het populairst waren prognosticaties die het verloop van ziekte of het resultaat van medische handelingen als aderlating voorspelden, omdat ziekte in een tijd met beperkte medische technieken en zorg een stuk ingrijpender was en meer onzekerheid over de toekomst in zich droeg. | |||||||||||||
Egyptische DagenIeder jaar kende bepaalde maanstanden, periodes, dagen of uren waarop de gevolgen van ziekte of aderlaten zeer gevaarlijk waren. De Hondsdagen, bijvoorbeeld, ook nu nog bekend maar niet langer angstaanjagend, besloegen in middeleeuws Engeland een periode tussen 17 juli en 5 september waarin de Hondsster zijn schadelijke invloed deed gelden. Na aderlating zou men nare infecties krijgen en zelfs op pijnlijke wijze sterven, mede door de kwalijke dampen die de atmosfeer op dat moment vulden als gevolg van de grote hitte van Sirius. In de Middeleeuwen was er een prognosticatie die qua tekstoverlevering veel populairder was dan de Hondsdagen, doch die eenzelfde strekking had: de 24 Egyptische Dagen.Ga naar eindnoot3 Het is niet bekend waarom de Egyptische Dagen deze naam hebben, want alhoewel de Egyptenaren ook ongeluksdagen kenden, volgden zij een geheel ander systeem. In de Middeleeuwen werd wel gezegd dat de Egyptische Dagen zo heten omdat ze door de Egyptenaren waren ontdekt of ter nagedachtenis aan de 24 plagen die over Egypte werden afgeroepen (waarvan er overigens slechts tien in de Bijbel werden opgenomen, maar daar werd niet moeilijk over gedaan). Er werd ook wel beredeneerd dat de duisternis (tenebrae) in het Grieks egyptus wordt genoemd, zodat de dagen des doods met recht Egyptisch genoemd kunnen worden.Ga naar eindnoot4 Op Egyptische Dagen gaat men dood indien men medische ingrepen laat doen zoals aderlaten, als men medicinale drankjes nuttigt of bepaald voedsel tot zich neemt (met name ganzenvlees was gevaarlijk). Het moge duidelijk zijn dat het zaak was deze dagen te kennen; daarom zijn de 24 Egyptische Dagen bijzonder vaak overgeleverd in Middeleeuwse handschriften. Degenen die weleens een middeleeuwse kalender bekeken hebben in een getijdenboek, computus of psalterium, zullen weten dat Egyptische Dagen vaak in rode inkt tegen de rechtermarge genoteerd werden als, onder andere, dies egyptiacus, dies mala, dies, d egypt, DM, D. | |||||||||||||
AritmeticaCijfermatig is er niets opmerkelijks aan de Egyptische Dagen: het zijn 24 vaste data per jaar, die in teksten werden genoemd of in kalenders werden genoteerd. Wat deze prognosticatie bijzonder maakt is de manier waarop de data worden genoemd (waarover later meer) en de variatie die er mogelijk is in de data. Zo zou een monnik uit het ene klooster 1 januari vrezen, terwijl een monnik uit het andere klooster juist 2 januari aanwees als Egyptische Dag. Indien de teksten waren gebaseerd op observatie van de realiteit en zodoende | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Afb. 1 Kalenderbladzijde met Egyptische dagen (‘D’) op 13 en 22 juli en het begin van de Hondsdagen (‘Dies caniculares incipiunt’) op 17 juli, Londen, British Library, Cotton Titus D. xxvii, fol. 6r. Uit S. Keynes (red.), The Liber Vitae of the New Minster and Hyde Abbey Winchester (Kopenhagen, 1996), afb. xii.
de werkelijkheid vertegenwoordigden, zou dit tot fatale misverstanden kunnen leiden, vooral als één klooster meerdere lezingen van de Egyptische Dagen bezat. Vandaar dat er vroeger, in de duistere tijden na de Middeleeuwen, wel eens werd beweerd dat cijfermatige variatie op foutieve tekstoverlevering was gebaseerd en dat er dus slechts één correcte lezing zou zijn van de data waarop Egyptische Dagen vallen. Nu wil het geval dat zich een eigenaardige variatie voordoet in een Oudengelse tekst over de Egyptische Dagen, overgeleverd in drie versies. Deze tekst begint in alle versies ongeveer als volgt: De oude artsen schreven in Latijnse boeken dat er altijd twee dagen zijn in iedere maand waarop het zeer gevaarlijk is een medicinale drank te nuttigen of ader te laten, omdat er een uur is op elk van deze dagen waarin het openen van een ader de dood of langdurige pijn tot gevolg heeft. Een zekere arts wist dit en pleegde aderlating op zijn paard en het beest viel meteen dood neer.Ga naar eindnoot5 De inleiding vertelt de lezer wat de Egyptische Dagen zijn en dat iedere maand er twee heeft. Op deze dagen zijn dan weer gevaarlijke uren, maar daar komt de tekst niet op terug (deze zogenaamde Egyptische Uren worden overigens slechts sporadisch aangegeven). Het beroep op de auctoritas van oude medici is een toevoeging die alleen in de Oudengelse vertaling staat en niet in Latijnse redacties. Nu de gebruiker van de tekst is gewezen op de gevaren, volgt een lijst met data:
| |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
De lijst is niet zonder meer te lezen. In plaats van data wordt een formule gegeven waarin de eerste datum wordt berekend vanaf het begin van de maand en de tweede datum wordt teruggerekend vanaf het einde van de maand. De data voor de maand maart bijvoorbeeld, zijn de 1e en de 28e (de vierde voor het einde van de maand). Alle drie de Oudengelse teksten gebruiken deze methode, zoals waarschijnlijk ook gedaan is in de Latijnse redactie waarop de vertaling is gebaseerd. Als we de data op een rij zetten, zijn dit de 24 Egyptische Dagen: 1 en 25 januari, 4 en 26 februari, 1 en 28 maart, 10 en 20 april, 3 en 25 mei, 10 en 16 juni, 13 en 22 juli, 1 en 30 augustus, 3 en 21 september, 3 en 22 oktober, 5 en 28 november, 12 en 15 december. De Oudengelse teksten hebben al deze data gemeen, behalve die van december, want die zijn, naar men tot voor kort dacht, in drie varianten overgeleverd. In een handschrift uit ca. 1032 (Londen, British Library, Harley 3271, hierna H), waaraan bovenstaande lezing is ontleend, staat On december. se twelfta: and aer his ende se seofanteoða (‘In december de twaalfde, en voor het einde de zeventiende’). In een handschrift uit 1062 (Londen, British Library, Cotton Vitellius E. xviii, hierna V), staat ogenschijnlijk On december se twelfta. 7 aer his ende se seofeða (‘In december de twaalfde, en voor het einde de zevende’). In een handschrift uit ca. 1076 (Londen, British Library, Cotton Caligula A. xv, hierna C) staat On December monðe se .vii. daeg. 7 aer his ende se .x. (‘In de maand december de zevende dag, en voor het einde de tiende’). Kortom, er zijn drie lezingen: respectievelijk 12 en 15 (H); 12 en 25 (V); 7 en 22 december (C). Onderzoek wijst uit dat de eerste en de laatste set het vaakst voorkomen. De lezing 12 en 25 december is ongebruikelijk en eigenlijk ongehoord, want Egyptische Dagen vallen nooit op onbeweeglijke kerkelijke feesten. Er is dus mogelijk sprake van een fout. Naar aanleiding van dit cijfermatige probleem schreef de filoloog Max Förster: ‘dat de cijfers vaak niet overeenstemmen zal de kenner van de fouten van middeleeuwse kopiisten niet verbazen’.Ga naar eindnoot7 Ook ik was in de veronderstelling dat Förster hiermee een rake opmerking plaatste, maar toen ik een paar jaar geleden het handschrift zag, bleek dat de fout helemaal niets met een middeleeuwse sloddervos te maken had. Tijdens de grote brand in Ashburnham House (what's in a name) in 1731 ging een deel van de grote handschriften-collectie van de verzamelaar Sir Robert Cotton in vlammen op. Daarnaast liepen veel handschriften brandschade op, zo ook Cotton Vitellius E. xviii. De randen van het perkament raakten ernstig beschadigd waardoor de tekst nabij de marges ontbreekt of welhaast | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
Afb. 2 Sirius en de constellatie de Grote Hond, Londen. British Library, Cotton Tiberius B. v deel I, fol. 39v. Uit P. McGurg et al. (red.), An Eleventh-Century Anglo-Saxon Illustrated Miscellany (Kopenhagen, 1983), p. 106.
onleesbaar werd. Bovendien zijn de folio's losgehaald en zijn de individuele bladen in papieren frames gespannen om ze weer plat te maken. De beschadigingen, de verkleuringen en het frame bemoeilijken een lezing van de tekst over de 24 Egyptische Dagen. Förster, die naar zeggen van een tijdgenoot slechts over foto's beschikte en het handschrift niet had gezien, las het volgende: On december se twelfta. 7 aer his ende se seofe, waarbij het laatste woord nabij de rechtermarge staat.Ga naar eindnoot8 In zijn editie van de tekst verbeterde hij het voor hem niet goed leesbare en incomplete ‘seofe’ (hetgeen vertaald zou kunnen worden met ‘zeve’ [sic]) tot seofeða (zevende) en aangezien Försters editie de standaard werd, werd seofeða | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
uiteraard de standaardlezing. Ik heb aan de hand van het manuscript kunnen vaststellen dat er staat, hoewel met moeite leesbaar doch zonder enige twijfel: seofenteoða (zeventiende), dus 15 in plaats van 25 december. Kortom, het bestaan van één van de drie varianten voor de Egyptische Dagen van december is niet zozeer het werk van een middeleeuwse kopiist als van een moderne filoloog, maar dat zal de kenner van de fouten van filologen niet verbazen. Er blijven twee lezingen over: 12 en 15 december (H en V) en 7 en 22 december (C). Förster merkte op over de eerste Egyptische Dag van december in de tekst in C: ‘de bron had mogelijk .xii.’ (in plaats van .vii.).Ga naar eindnoot9 Dit verklaart helaas niet dat er ook variatie in de tweede datum zit, maar aangezien Förster drie varianten onderscheidde, maakte het hem waarschijnlijk weinig uit. Zo op het eerste gezicht hebben de twee sets data weinig met elkaar te maken, want alhoewel een verschrijving van .xii. naar .vii. denkbaar is voor de eerste datum, is het een stuk moeilijker om van een .xvii. een .x. te maken voor de tweede datum (teruggerekend vanaf het einde van de maand, dus 15 respectievelijk 22 december). Bovendien werden in de teksten in H en V de getallen uitgeschreven, wat de kans op verschrijvingen verkleinde. In de afwijkende redactie in C, daarentegen, zijn de data in Romeinse cijfers genoteerd. Misschien moeten we daarom eens op zoek naar een bron voor de lezing in C. Welnu, in hetzelfde handschrift staat een Latijnse tekst over de 24 Egyptische Dagen één folio vóór de Oudengelse tekst. De introductie hiervan waarschuwt tegen doden, aderlaten, het aanplanten van wijngaarden, het binnenhalen van de oogst, het domesticeren van dieren en het aanvangen van nieuwe activiteiten, ‘omdat deze dagen door de Heer vervloekt zijn’. Na deze verboden gaat de tekst verder met een lijst data:
Deze Latijnse tekst kan niet de directe bron voor de Oudengelse vertaling in C zijn geweest, want de vertaling bestond immers al meer dan veertig jaar in de vorm van de tekst in H. Daarnaast is de inleiding wezenlijk anders en is de Latijnse tekst veel korter. Toch is deze Latijnse redactie, die in meerdere Angelsaksische handschriften is overgeleverd, het meest van alle verschillende soorten teksten over de Egyptische Dagen verwant aan de Oudengelse tekst. De kopiist die de Oudengelse tekst in C opschreef had even tevoren de Latijnse tekst gekopieerd, met de lijst van data in Romeinse cijfers. Wellicht zaten deze cijfers nog in zijn gedachten toen hij het Oudengels kopieerde van zijn legger, waarbij hij ook Romeinse cijfers gebruikte in tegenstelling tot de kopiisten van H en V, die de getallen uitschreven. Dit zou de afwijkende lezing in de Oudengelse tekst in C verklaren, niet op de manier die Förster voor ogen had (want de Oudengelse legger zal de data voor december | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
Afb. 3 Kalenderbladzijde met Egyptische dagen (‘dies mala’) op 10 en 20 april, Oxford, Bodleian Library, Hatton 113, fol. iv verso. Uit I. Atkins, ‘An Investigation of Two Anglo-Saxon Calendars (Missal of Robert of Jumieges and St. Wulfstan's Homiliary)’, Archaeologia 78 (1928) 241, afb. xxxvi.
hebben weergegeven als twaalf vanaf het begin en zeventien voor het einde, zoals in H en V), maar door indirecte beïnvloeding in de vorm van de Latijnse tekst. Tevens moet opgemerkt worden dat de kopiist geen fout maakte en zodoende niet slechts de eerste datum als .vii. (voor .xii.) las, doch beide data voor december in C verving op basis van de Latijnse redactie, al dan niet moedwillig. We zouden hier genoegen mee kunnen nemen en de zoektocht naar de origine van de variatie opgeven. Als we aannemen dat de kopiist van C niet herhaaldelijk dezelfde fout maakte maar ingreep in de Oudengelse tekst op basis van de Latijnse redactie, dan zijn er mogelijk meer bronnen die de variant uit C bevatten. Inderdaad, alhoewel de meest algemene lezing die van H en V is, namelijk 12 en 15 december, is de lezing van C, 7 en 22 december, geenszins ongewoon, getuige deze regel uit een langer gedicht over de Egyptische Dagen:
dies horam horam fine dies
Septima dat primam. sextam pede dena decembris.Ga naar eindnoot11
De versregel met verduidelijkende interlineaire glossen (in het bovenstaande citaat boven de versregel geplaatst) maakt het volgende duidelijk: ‘De zevende (dag) geeft het eerste (uur), de tiende (dag) het zesde (uur) vanaf de voet van december’. Dit betekent dat het eerste uur op 7 december Egyptisch is, en het zesde uur op de tiende dag voor het einde van de maand (i.e. 22 december). Dit specifieke gedicht komt niet vaak voor, temeer omdat de kennis van de Uren niet zo algemeen was als die der Dagen. Ook in kalenders wordt de variant aangetroffen. Zo bevat de kalender in het handschrift Cambridge, Trinity College, | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
O. 7.41 (O), op 7 en 22 december de toevoeging: D egypt. Deze voorbeelden laten zien dat er verschillende vormen zijn waarin de Egyptische Dagen werden overgeleverd en bovendien dat de variant lezing uit C vaker voorkomt, in meer dan één vorm. In het licht van deze bevindingen zou het naïef zijn te veronderstellen dat de kopiist van C een eigenaardige fout heeft gemaakt. We kunnen dus op zoek naar de origine van de lezing 7 en 22 december. Er is een hexametrisch gedicht dat nog niet aan de orde is gekomen, waarvan het archetype als volgt is:
Iani prima dies et septima fine timetur.
Ast februi quarta est precedit tertia finem.
Martis prima necat cuius sic cuspide quarta est.
Aprilis decima est undeno a fine minatur.
Tertius est maio lupus est et septimus anguis.
Iunius in decimo quindenum a fine salutat.
Tredecimus iulii decimo innuit ante kalendas.
Augusti nepa prima fugat de fine secundam.
Tertia septembris uulpis ferit a pede denam.
Tertius octobris gladius decimo ordine nectit.
Quinta nouembris acus uix tertia mansit in urna.
Dat duodena cohors septem inde decemque decembri.
Dit gedicht komt geregeld voor, bijvoorbeeld in de vorm van individuele versregels in kopjes voorafgaand aan iedere maand in de kalender, als losstaande tekst, of verpakt in een korte inleiding en dito afsluiting. Een vertaling van deze tekst geven is geen sinecure, dus dat doe ik hier niet, maar het valt op dat de tekst allerhande schrikbeelden inzet om de Dagen afschrikwekkend te maken, zoals doden (necare), een lanspunt (cuspis), een wolf (lupus), een slang (anguis). Verder is de formule hetzelfde als bij de Latijnse en Oudengelse prozaredacties: de eerste datum wordt gegeven vanaf het begin van de maand, de tweede voor het einde. Dit gaat voor alle maanden goed in die zin dat er twee data per maand genoemd worden. Voor december, echter, is dit niet geheel uit te maken en het zou best kunnen dat de oorzaak van de cijfermatige variatie in de Oudengelse en Latijnse teksten juist in deze versregel besloten ligt. Het gebruik van het bijwoord inde, dat het telwoord septendecim (zeventien) opsplitst in ‘zeven... tien’, maakt het noodzakelijk het voegwoord -que (en) in te zetten op het tweede element van het getal: septem... decemque (zeven... en tien).Ga naar eindnoot12 En dat is precies wat de data voor december voor tweeërlei uitleg vatbaar maakt. Staat hier: ‘de twaalfde cohort geeft zeventien daarvandaan (dus voor het einde) aan december’, met andere woorden de twaalfde vanaf het begin en de zeventiende voor het einde van de maand (dus 12 en 15 december)?Ga naar eindnoot13 Of staat hier: ‘de twaalfde cohort geeft zeven en tien daarvandaan aan december’, oftewel werd de twaalfde niet als datum gezien en zijn de data de zevende vanaf het begin en de tiende voor het einde van de maand (dus 7 en 22 december)? De dubbelzinnigheid van het Latijnse december-vers is niet louter academisch: ook de middeleeuwse kopiisten hadden er ervaring mee. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in kalenders waar zowel boven de maand een kopje met de betreffende versregel staat als waar de Dagen aan de kalender zelf zijn toegevoegd. Soms staat het december-vers er terwijl de Egyptische Dagen in de kalender op 12 en 15 december zijn opgenomen. Soms, zoals in kalender O, is dezelfde versregel aanwezig en staan er Egyptische Dagen op 7 en 22 december. | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Er is zelfs een kalender waarin Egyptische Dagen werden genoteerd bij 12 en 15 december, waarna de kopiist de notitie bij de twaalfde had weggeschraapt en vervolgens op 7 december, een nieuwe Egyptische Dag had gezet.Ga naar eindnoot14 Stel nu dat deze voorbeelden precies aangeven dat het december-vers voor meerdere uitleg vatbaar is, dan is het denkbaar dat de variant in de Latijnse redactie in handschrift C, die op zijn beurt de variant in de Oudengelse tekst veroorzaakte, ook exemplarisch is voor deze cijfermatige dubbelzinnigheid. | |||||||||||||
ConclusieHet is niet onomstotelijk vast te stellen dat het hierboven geschetste scenario de route is waarlangs de Egyptische Dagen 12 en 15 december veranderden in 7 en 22 december. Wat vaststaat is dat de variant in één van de Oudengelse teksten over de 24 Egyptische Dagen niet berust op een fout van een middeleeuwse kopiist. Integendeel, de kopiist van C paste de Oudengelse tekst aan op basis van een lezing die onder andere in Latijnse prozateksten, gedichten en kalenders is overgeleverd. Wellicht poogde hij de gegevens zelfs moedwillig te actualiseren op basis van de alternatieve teksttraditie. Het enige wat hem nu nog restte was een meesterproeve: het testen van de nieuwe dataset in de praktijk. Middeleeuwse testrapporten over het verband tussen werkelijkheid en toekomstvoorspelling zijn echter spaarzaam overgeleverd, wat misschien een veeg teken is.Ga naar eindnoot15
Voor hun waardevolle bijdragen aan dit artikel wil ik bedanken: Femke, Ditta, Anke, Harm, Harma, Mathilde, Michiel en Sander. |
|