Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |||||||||||||||||
artikel• Erik Kooper
|
Thus the lady dwelleth there/ | En zo woonde de dame daar |
Until she delivered were | tot ze bevallen was |
Of male children two; | van twee jongens. |
In all points they were gent [=noble] | In alle opzichten waren het edele kinderen, |
And like they were to Sir Torrent | en ze leken precies op Sir Torrent. |
(1807-11) |
Deze opmerking blijkt echter bij nader inzien helemaal niet zo onschuldig te zijn als zij op het eerste gezicht lijkt.
Twijfel aan het vaderschap
Werden voor- en buitenechtelijke relaties van de mannen nog wel door de vingers gezien (denk aan Willem de Veroveraar, bijgenaamd ‘de Bastaard’), bij vrouwen was daar geen sprake van. Vererving van de bezittingen liep immers via de mannelijke lijn en de heren echtgenoten moesten er dus zeker van kunnen zijn dat het kind dat geboren werd ook werkelijk van hun was. Op deze manier bezien krijgt de opmerking over de tweeling van Sir Torrent natuurlijk een heel andere lading: de schrijver wijst het publiek erop dat er geen twijfel over hoefde te bestaan of beide kinderen wel zoons van Torrent waren.
In een andere Middelengelse roman, de zogenaamde zuidelijke Octavian (circa 1350), wordt ook een tweeling geboren, andermaal twee jongetjes. Het zijn de eerste kinderen van de keizer van Rome en zijn vrouw Florence. Over de kinderen zegt de schrijver dat zij ‘[were] fair of cheer [=face],/ And white as swan’. Dit commentaar lijkt niet meer dan een clichématig compliment over het uiterlijk van de twee, tot het verhaal een onverwachte wending neemt. In middeleeuwse ridderromans speelt de schoonmoeder van de bruid vaak dezelfde rol als de boze stiefmoeder in een sprookje, en ook hier is dat het geval. De keizerin-
moeder neemt haar zoon terzijde en zegt hem dat hij er verkeerd aan doet zo van zijn vrouw te houden, want zij heeft een minnaar, de koksmaat ‘die aan het spit draait’, en hij is de vader van een van de twee kinderen. ‘Want,’ zo vervolgt ze, ‘Sinds de wereld begon is er nog nooit een vrouw geweest die in verwachting kon raken van een tweeling zonder dat er een minnaar in het spel was - dat weet iedereen!’ Om haar gelijk te bewijzen legt ze een foeilelijke keukenhulp, die ze van te voren een groot bedrag aan geld in het vooruitzicht had gesteld, bij de slapende keizerin in bed, en waarschuwt vervolgens haar zoon. Als deze het tweetal ziet, doodt hij onmiddellijk de vermeende minnaar en laat zijn echtgenote in een kerker werpen.
De hierboven geschetste verwikkelingen zorgen ervoor dat de opmerking van de dichter over de schoonheid van de kinderen opeens een heel andere lading krijgt: doordat de twee jongetjes zo mooi van gelaat en blank van huid waren (een teken van adellijke afkomst), konden ze onmogelijk verwekt zijn door de lelijke knecht. Het publiek wist dus direct wie het wel en wie het niet moest geloven, toen de boze schoonmoeder met haar beschuldiging van overspel met een koksmaat op de proppen kwam.
Wat de moderne lezer echter het meest opvalt in de woorden van de keizerinmoeder is wat ze zegt over de verwekking van een tweeling: dit zou alleen door twee verschillende mannen kunnen gebeuren. De vraag dringt zich dan op of dit een algemeen aanvaard principe was of dat ze dit zegt om haar schoondochter in diskrediet te brengen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik hieronder een aantal andere middeleeuwse verhalen bespreken waarin twee-, drieen andere meerlingen voorkomen, en daarnaast bezien wat de middeleeuwse medische handboeken over dit onderwerp te melden hebben.
Roddel en bakerpraat
Waarschijnlijk het bekendste gedicht over een tweeling en tevens een van de oudste, is de Lai le Fresne van Marie de France (1170-1180). Hierin beschuldigt een dame haar buurvrouw, die net van een tweeling is bevallen, om die reden van overspel. Een jaar later krijgt ze zelf twee meisjes. Ze weet nu uit eigen ervaring dat haar beschuldiging op niets anders dan bakerpraatjes was gebaseerd, en in haar wanhoop besluit ze één van de kinderen weg te doen. Het meisje wordt te vondeling gelegd in een es (vandaar haar naam, fresne), gevonden en opgevoed in een klooster, en hoewel het er eerst niet naar uitziet, loopt alles uiteindelijk goed af. Ondanks de extra complicaties is de gedachtegang van de vrouwelijke hoofdpersoon hier niet anders dan in het vorige verhaal, met dit verschil dat de dame onmiddellijk nadat ze haar beschuldiging heeft geuit, wordt terechtgewezen door haar echtgenoot, die haar voorhoudt dat de buurvrouw in kwestie altijd een persoon van onbesproken gedrag is geweest. In een latere versie van het verhaal van Marie de France, Galeran de Bretagne, roept de echtgenoot zijn kwaadaardige vrouw tot de orde met het argument dat ze niet weet waar ze over praat, dat ze niets weet van wat de geleerden zeggen, die de geheimen der vrouwen beter kennen dan zijzelf.
Tot nu toe hebben we steeds te maken gehad met min of meer dezelfde ver-
haalstof. Het kan echter ook heel anders lopen. In de Latijnse oerversie van de zwaanridderroman, Cygni (eind twaalfde eeuw), vertaald en bewerkt in het Oudfrans door Herbert le Clerc rond 1225, vervangt de schoonmoeder de pasgeboren zevenling, zes jongens en een meisje, door jonge hondjes, terwijl een dienaar de kinderen in het bos achterlaat, waar ze worden gevonden door een kluizenaar. Door niet nader aangeduide oorzaak veranderen ze soms in zwanen, wat de titel van de roman verklaart. Na vele verwikkelingen is het gelukkig ook hier weer ‘eind goed, al goed’.
‘Alsoe veel kinderen alser dage int iaer siin’
Het sterkste verhaal van allemaal komt echter uit Nederland. Het is de geschiedenis van de Loosduinse kindertjes. Op een dag in het jaar 1276 klopte een arme vrouw met een tweeling in het dorp Loosduinen aan bij de gravin Margareta van Holland en vroeg haar om een aalmoes. ‘Geen sprake van,’ ant-
woordde deze, ‘want wie een tweeling krijgt heeft overspel gepleegd.’ De bedelares ontstak in woede en sprak de volgende vervloeking uit over de hooghartige gravin: ‘Moge u op een dag bevallen van evenveel kinderen als er dagen zijn in het jaar!’ En inderdaad in de kroniek van de Clerc (1349-1356) lezen wij dat zij beviel van ‘alsoe veel kinderen alser dage int iaer siin, dat(s) te weten 365.’Ga naar eindnoot1. In andere versies zijn het er 364, omdat er evenveel jongetjes als meisjes waren geboren; alle jongetjes heetten Jan, alle meisjes Betje. Deze namen kregen zij bij hun doop, die in aller ijl plaats vond; kort daarna overleden zowel moeder als kinderen. Th.D. Enklaar verklaart deze merkwaardige meergeboorte als volgt. Het is bekend dat de gravin beviel op Goede Vrijdag. Omdat het nieuwe jaar in de Middeleeuwen in het algemeen begon op Paaszondag, waren er nog twee dagen van het jaar over, en mag men dus aannemen dat zij, evenals de bedelares, beviel van een tweeling. In Holland en enkele andere gebieden in de Lage Landen bestond in de veertiende eeuw echter het gebruik om het nieuwe jaar te laten beginnen op Goede Vrijdag, en in dat geval was er dus nog een heel jaar van 365 dagen over, of anders tenminste 364 dagen. Het verhaal baarde zoveel opzien dat het vereeuwigd werd in een tekst die in het Nederlands en het Latijn werd neergeschreven op een houten bord dat, naar het schijnt, nog steeds te bezichtigen is in de Loosduinse kerk. Ook in de doopvont stond het verhaal, en dit was eeuwenlang een van de grootste toeristische attracties van Nederland.Ga naar eindnoot2.
Meergeboorten in soorten en maten
Wanneer we nu proberen om de verschillende soorten verhalen met meerlingen die we in de middeleeuwse letterkunde tegenkomen te rubriceren in categorieën van oplopende complexiteit, dan resulteert dit in het volgende overzicht:Ga naar eindnoot3.
I. | Tweelingen worden geboren zonder dat er sprake is van echtbreuk of enig ander negatief commentaar.
Oudste tekst: Oudfranse Aiol (twaalfde eeuw). |
||||
II. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen, wordt beschuldigd van kindermoord.
Oudste tekst: een niet overgeleverde Oudfranse voorganger van de Middelnederlandse Valentijn en Nameloos (veertiende eeuw). |
||||
III. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen, wordt ervan beschuldigd dat ze dieren heeft gebaard;
|
||||
IV. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen, wordt ervan beschuldigd dat ze dieren heeft gebaard en echtbreuk heeft gepleegd. |
Oudste tekst: La naissance du Chevalier au Cygne, hoewel de beschuldiging van echtbreuk hier niet expliciet is (Oudfrans; twaalfde eeuw). | |||||
V. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen is bang dat ze beschuldigd zal worden van echtbreuk.
(Een onzekere categorie, de voorbeelden zijn van na de Middeleeuwen.) |
||||
VI. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen wordt beschuldigd van echtbreuk.
|
||||
VII. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen wordt beschuldigd van echtbreuk door een andere vrouw; spoedig daarna krijgt deze zelf een meerling.
Oudste tekst: het verhaal van gravin Margareta van Holland. |
||||
VIII. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen wordt beschuldigd van echtbreuk door een andere vrouw. Spoedig daarna krijgt deze zelf een tweeling; uit angst legt ze een van de kinderen te vondeling.
Oudste tekst: Lai le Fresne door Marie de France (1170-1180). |
||||
IX. | Een vrouw die een tweeling heeft gekregen wordt beschuldigd van echtbreuk door een andere vrouw. Spoedig daarna krijgt deze zelf een tweeling en wordt er vervolgens zelf van beschuldigd dat ze dieren heeft gebaard en echtbreuk heeft gepleegd (de tweede beschuldiging komt van de schoonmoeder; de kinderen worden te vondeling gelegd).
Oudste tekst: Le chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon (Oudfrans; eind twaalfde eeuw; zevenling). |
Opmerkelijk in dit overzicht is dat het aantal kinderen weliswaar kan variëren, maar zeker in de oudste teksten beperkt is tot twee of zeven. Zou dat op toeval berusten? Het wordt tijd dat we de medische handboeken eens nader onder de loep nemen.
Medische kennis over tweelingen
Toen de klassieke Griekse handboeken in de twaalfde eeuw, verrijkt met het commentaar van Perzische en Arabische geleerden als Rhazes (tiende eeuw) en Avicenna (circa 1000), in Latijnse vertaling voor de Europese geleerden beschikbaar kwamen, betekende dat een enorme verrijking van de op vele gebieden tamelijk povere medische kennis in West-Europa. Bij de Grieken heerste er geen taboe op het snijden in het menselijk lichaam; hun kennis van de ligging en werking van de menselijke organen was dan ook in hoge mate superieur aan die van hun middeleeuwse collega's, zoals blijkt uit de praktisch geheel juiste beschrijving van de mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen en van de baarmoeder die Aristoteles geeft in zijn Historia animalium.Ga naar eindnoot4. Over de werking
van die organen wist ook hij echter zo goed als niets, omdat die zich tenslotte aan de waarneming met het oog onttrok, en het ontstaan van een tweeling (om ons daartoe te beperken) kon derhalve leiden tot allerlei oncontroleerbare veronderstellingen.
Voor we hier nader op ingaan, is het wellicht goed om erop te wijzen dat, anders dan hun klassieke en middeleeuwse voorgangers, gynaecologen tegenwoordig onderscheid maken tussen monozychotische en dizychotische tweelingen; de eerste zijn de zogenaamde identieke of eeneiige tweelingen. Over deze identieke tweeling maakte men in het verleden niet zoveel ophef, maar er werden natuurlijk ook ongelijke tweelingen geboren, die al dan niet levensvatbaar bleken. Om dat verschijnsel te verklaren, werden in onze ogen soms nogal ongeloofwaardige hypothesen opgesteld. De twee belangrijkste daarvan luiden als volgt:
1. | Wanneer zich, geruime tijd nadat een vrouw zwanger is geworden, een tweede vrucht ontwikkelt, komt deze niet tot volle wasdom, maar veroorzaakt pijn en uiteindelijk de afstoting van beide embryo's. |
2. | Indien de tweede bevruchting binnen enkele dagen na de eerste plaats vindt, baart de moeder beide vruchten alsof ze een echte tweeling waren. |
Met behulp van het onderscheid tussen mono- en dizychotische tweelingen kan de merkwaardige ontwikkeling van de embryo's uit de eerste hypothese verklaard worden. Het gaat hier om de verwekking van een twee-eiige tweeling op twee tamelijk ver uit elkaar liggende tijdstippen; dit is wat in moderne medische terminologie superfoetatie heet. Er is van dit verschijnsel geen enkele betrouwbare casus geregistreerd, en het lijkt er dan ook meer op dat Aristoteles probeert te verklaren hoe het kan dat er tegelijkertijd twee kinderen geboren worden van duidelijk ongelijke ontwikkeling. Tegenwoordig weten we dat twee-eiige tweelingen zich heel verschillend kunnen ontwikkelen en dat er een groot verschil in het geboortegewicht kan zijn, maar dat valt onder de pas recent verworven kennis. Aristoteles heeft het alleen over gevallen waarbij de zwangerschap eindigde met een miskraam of vroeggeboorte; toch zal het ook in zijn tijd, evenals nu, vaak goed zijn gegaan en werden er twee zeer verschillende kin-
deren geboren - en voor die verschillen moest een verklaring gevonden worden.
De medische term voor het andere geval, een tweede bevruchting direct na, maar onafhankelijk van de eerste, staat bekend als superfecundatie. Hoewel de kans erop niet groot is, komt dit wel degelijk voor, zoals onlangs nog door middel van een DNA-analyse bij twee kinderen is vastgesteld.Ga naar eindnoot5. In de Oudheid had men dit inzicht echter nog niet. Hippocrates (vijfde eeuw voor Christus) beweerde met grote stelligheid dat de baarmoeder zich onmiddellijk na de bevruchting sluit, en wel zodanig, zo voegde de Perzische geleerde Rhazes daar aan toe, dat er zelfs geen speld meer door heen kan dringen.
Deze bewering van Rhazes vindt men in alle middeleeuwse medische handboeken terug. Dit is ongetwijfeld waarop door de echtgenoot in de boven geciteerde tekst Galeran de Bretagne op doelt, als hij zijn vrouw gebrek aan medische kennis verwijt, wanneer ze haar buurvrouw beschuldigt van echtbreuk omdat ze een tweeling heeft gekregen. Aangezien het alleen vrouwen zijn die zich schuldig maken aan deze verdachtmaking, krijg je de indruk dat het hier een oud bakerpraatje betreft, dat in kringen van vrouwen een praktisch onuitroeibaar bestaan leidde. De angst die eraan ten grondslag ligt, klinkt nog door in de opmerking in het citaat uit de Middelengelse ridderroman Sir Torrent of Portyngale aan het begin van dit artikel: beide kinderen lijken precies op hun vader - niets aan de hand dus.
Zevenlingen
Tot slot keren we nog even terug naar de constatering aan het eind van het overzicht van de verschillende tweeling-verhalen dat er bij de oudste versies alleen tweelingen of zevenlingen voorkomen. Ook hiervoor kan de verklaring gevonden worden in de middeleeuwse medische handboeken. Klassieke schrijvers als Galenus (tweede eeuw na Christus), daarin gevolgd door de Arabische geleerden, waren van mening dat de vrouwelijke voortplantingsorganen bestonden uit twee componenten, de vagina en de uterus. In de twaalfde en dertiende eeuw vatten gezaghebbende geleerden als Albertus Magnus (1206-1280) dit op alsof de baarmoeder bestond uit twee compartimenten. In diezelfde periode ontwikkelde zich aan de medische school van Salerno, de beroemdste van Europa in die tijd, een geheel andere opvatting, namelijk dat de uterus bestond uit zeven zogenaamde ‘kamertjes’, drie rechts (voor de jongetjes), drie links (voor de meisjes) en één in het midden (daar ontstonden de hermafrodieten). Het is waarschijnlijk dat deze mening afkomstig is uit het Midden-Oosten en Salerno bereikte via Byzantium.Ga naar eindnoot6.
Wanneer we nu deze gegevens leggen naast wat we weten over de oudste teksten, dan zien we dat zowel de theorie van de zeven-kamerige uterus, als de verhalen met een zevenling het westen bereikten via Byzantium, terwijl de ‘klassieke’ theorie van de baarmoeder met twee compartimenten binnenkwam langs de Arabisch-Spaanse route. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat het bestaan van twee scholen met betrekking tot de twee- dan wel zevenvoudige inrichting van de baarmoeder in een directe relatie staat tot de twee soorten verhalen over meerlingen in de middeleeuwen.
- eindnoot1.
- Het citaat is afkomstig uit D.Th. Enklaars ‘De Loosduinse kindertjes’, in zijn bundel Herfstlicht op velden van cultuur (Assen 1961) 65-71.
- eindnoot2.
- Zie: C.D. van Strien, British Travellers in Holland during the Stuart Period (Leiden 1993).
- eindnoot3.
- Voor een uitgebreidere versie van dit overzicht, zie: E.S. Kooper, ‘Multiple births and multiple disaster: twins in medieval literature,’ in Conjunctures: Medieval studies in honor of Douglas Kelly, Keith Busby en Norman J. Lacy (ed.) (Amsterdam 1994) 253-69.
- eindnoot4.
- Vergelijk bijvoorbeeld: The Works of Aristotle. IV. Historia animalium, vertaald door D'Arcy Wentworth Thompson (Oxford 1956) III, 1, 510b.
- eindnoot5.
- Zie: Kooper 1994 (noot 3) noot 34.
- eindnoot6.
- Zie bijvoorbeeld: Robert Reisert, Der Siebenkammerige Uterus. Studien zur mittelalterlichen Wirkungsgeschichte und Entfaltung eines embryologischen Gebärmuttermodells (Würzburger medizinhistorische Forschungen 39) (Hannover 1986) 7-40.