Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Van Kantelberg naar Canterbury: Chaucer opnieuw vertaaldGeoffrey Chaucer, De Canterbury-verhalen. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Ernst van Altena (Ambo-Klassiek; Ambo/Baarn 1995) 695 p. ISBN 90 263 1226 1. f99, -.Vertalen is strijd leveren, een strijd om een taal en een cultuur die niet bij elkaar horen, passend te maken. Als deze culturen in tijd en/of ruimte ver uit elkaar liggen, is de vertaler extra gehandicapt en strijdt, gelijk Lancelot, met een arm op zijn rug gebonden. Gaat het dan ook nog eens om de vertaling van rijmende poëzie, waarbij de vertaler zich ten doel heeft gesteld de vertaling eveneens te doen rijmen, dan lijkt het gevecht een bijna onmogelijke opgave. Toch zijn er vertalers die zich keer op keer in dergelijke gevechten begeven, en er veel eer mee behalen. Ernst van Altena behoort, met Gerrit Komrij, in het Nederlandse taalgebied tot de allergrootste vertalers van poëzie, waarbij Van Altena vooral naam heeft verworven met het vertalen van Oudfranse middeleeuwse poëzie, zoals de Roman de la Rose en de gedichten van François Villon. Aan zijn indrukwekkende oeuvre, dat een veelheid aan teksten omvat, heeft Van Altena nu een vertaling toegevoegd van Geoffrey Chaucers Canterbury Tales.Ga naar eindnoot1. De Canterbury Tales werden geschreven tussen 1387 en Chaucers dood in 1400. De verhalen worden verteld door een heterogene groep pelgrims die allemaal op weg zijn van Londen naar Canterbury om daar het graf van Sint Thomas Becket te bezoeken. De bedoeling is dat elk van de pelgrims vier verhalen vertelt, twee op de heenreis, en twee op de terugreis. Wie er het beste in slaagt om het aangename met het stichtelijke te verenigen, krijgt bij terugkeer in Londen een gratis maaltijd aangeboden. Zo ver komt het echter niet; Chaucer heeft slechts vierentwintig verhalen opgetekend, waarvan er twee door hemzelf, als deelnemer aan de pelgrimstocht, worden verteld. Doordat allerlei rangen en standen vertegenwoordigd zijn in de groep pelgrims, zijn de verhalen die ze vertellen ook heel verschillend van aard - van boertige verhalen tot moralistische verhandelingen. Niet alleen de onderwerpen verschillen, ook stijl en rijmschema's vertonen een grote verscheidenheid. Van Altena heeft ernaar gestreefd deze verscheidenheid te handhaven, ‘ingedachtig mijn principe dat vorm en inhoud in dit soort werken niet van elkaar te scheiden zijn’, zoals hij in zijn ‘Verantwoording’ stelt (p. 31). Dat wil zeggen dat waar Chaucer-de-Pelgrim van wal steekt in een afschuwelijk dreunend rijm om het verhaal van heer Thopaas te vertellen, dit door Van Altena schitterend, in eenzelfde dreun, wordt weergegeven. Ook de twee lange prozaverhandelingen, het verhaal van Melibeüs - eveneens door Chaucer-de-Pelgrim verteld en deze keer met instemming ontvangen - en het verhaal van de pastoor, zijn door Van Altena vertaald. Hiermee is zijn werk een integrale vertaling van de Canterbury Tales geworden, in tegenstelling tot de meest recente vertaling in het Nederlands, die van A.J. Barnouw uit 1930, waaruit de prozaverhalen zijn weggelaten.Ga naar eindnoot2. Van Altena heeft de afgelopen jaren in een aantal interviews zijn redenen om | |
[pagina 50]
| |
aan deze vertaling te beginnen uiteengezet. Ten eerste is er de band met Chaucer die, net als Van Altena, de Roman de la Rose heeft vertaald. Chaucer werd om zijn vertaalarbeid geroemd door Eugene Deschamps die hem een grant translateur noemde in een gedicht dat Van Altena in zijn ‘Inleiding’ in vertaling heeft opgenomen.Ga naar eindnoot3. Ten tweede ziet Van Altena het vertalen van middeleeuwse literatuur als een belangrijke sociale functie, een brugfunctie tussen diegenen die een bepaalde taal wèl en zij die die taal niet beheersen.Ga naar eindnoot4. De derde reden om aan de Canterbury Tales te beginnen was Van Altena's onvrede met de genoemde vertaling van A.J. Barnouw. Van Altena heeft zich in een aantal interviews nogal laatdunkend uitgelaten over de vertaling van Barnouw, waarin, volgens Van Altena, ‘een soort imitatie-Middelnederlands... met een ongelooflijk raar woordgebruik’ wordt gebezigd. Bovendien zou Barnouw Chaucers verhalen aanzienlijk hebben gekuist.Ga naar eindnoot5. Barnouw gebruikte inderdaad veel dialectwoorden, uit uiteenlopende regio's, en Middelnederlandse constructies als de dubbele ontkenning (‘Hij en vond geen tijd / Om brood of bier te venten...’).Ga naar eindnoot6. Hij ging zelfs zover dat hij woorden verzon - Van Altena zet er een aantal van op een rijtje in zijn ‘Verantwoording’. Barnouw beoogde waarschijnlijk een archaïsch, en misschien ook een mimetisch effect. Tenslotte valt voor de moderne lezer de precieze betekenis en connotaties van elk Middelengels woord ook niet altijd na te voelen. Voor Van Altena is een dergelijke manier van vertalen echter een anathema, omdat deze diametraal tegenover zijn stellingname als brug tussen moderne en middeleeuwse teksten staat; daarbij past geen sluier van archaïsering. Van Altena wil vooral toegankelijk zijn, iets waarin hij naar eigen zeggen geslaagd is. Bovendien gaat hij ervan uit ‘dat Chaucer voor zijn tijdgenoten ook zeer toegankelijk was. Er is niets cryptisch bij Chaucer.’Ga naar eindnoot7. Van Altena gebruikt voor zijn vertaalwerk graag het woord ‘hertalen’ dat beter de benodigde dichterlijkheid van de vertaler uitdrukt dan het wat slaafsere ‘vertalen’. Niettemin, of men nu vertaalt of hertaalt, het uiteindelijke produkt dient de geest van de auteur en de geest van diens tijd te ademen, niet die van de vertaler. Archaïsch taalgebruik is wellicht niet de aangewezen manier om de tijd van de oorspronkelijke auteur op te roepen, maar het blijft een middeleeuwse tekst. Ook wie zich ten doel stelt helder, modern Nederlands te gebruiken zal te maken krijgen met niet-courante woorden voor zaken die tot het verre verleden behoren. Bovendien, hoe alledaags, hoe modern is acceptabel? Van Altena's vertaling van de Canterbury Tales loopt ontegenzeggelijk op rolletjes. Hij is zeker geslaagd in zijn opzet om deze verhalen voor een groter publiek toegankelijk en leesbaar te maken. Wie eenmaal begint te lezen, zal zich gewillig laten meevoeren naar Canterbury. Toch valt er voor de lezer af en toe een hindernis te nemen, een hobbel op een verder prettig gladde weg, die de lezer doet opzien in verwondering of irritatie, en soms naar het origineel doet grijpen. Vaak is het daarbij het taalgebruik dat stoort. Net als Chaucer, die niet vies was van het gebruik van stoplappen, heeft Van Altena soms moeite om een rijmwoord te vinden. Hij lost dit probleem nogal eens op door bepaalde uitdrukkingen om te draaien. ‘Ik gaf hem lik op stuk’ wordt dan ‘stuk op lik,’ ‘haken en ogen’ wordt ‘ogen en haken.’ Dit gebeurt zo frequent dat het gaat irriteren. Te vaak ook worden modieuze neologismen | |
[pagina 51]
| |
gebruikt als ‘balen’ (‘En mocht u van mijn woord dan nog niet balen...’, v. 14.910) en ‘schokken’ (De arme echtgenoot die al moet schokken...’, v. 12.962), en ‘taalgrapjes’ als ‘Zij die haar vrouw in veldslag had gestaan’ (v. 15.310) of ‘Maar ik blijf blij, al rij ik dan voor paal’ (v. 15.757). Dit soort lollige praat belemmert het zicht op Chaucers wereld en is een vlek op het blazoen van de vertaler. De Middeleeuwen verdwijnen eveneens uit het zicht bij het gebruik van een zinsnede als: ‘die sloeg goed in zijn geheugen op / hoe...’ (v. 10.694) en waar Van Altena de garderobe van de vrouw van de koopman beschrijft, die jurken, blouses en rokken zou bevatten (v. 12.963). Hier hadden middeleeuwse kledingstukken genoemd moeten worden ter vertaling van Chaucers opmerking dat het de echtgenoot is die de financiële last van de garderobe van zijn vrouw draagt: ‘He moot us clothe, and he moot us arraye.’ Zoals boven vermeld heeft Van Altena Barnouw bij diverse gelegenheden verweten Chaucers taal gekuist te hebben. Barnouw zelf ontkent dit gedaan te hebben. In zijn ‘Inleiding’ bij de derde druk van zijn vertaling verklaart hij dat, hoewel de pelgrims ‘grove boerden’ vertellen ‘zonder een vijgeblad voor de mond te nemen,’ dit voor hem geen reden is geweest ‘preutser te moeten zijn dan de dichter.’ Hij spreekt de hoop uit dat de lezers ‘in de getrouwe weergave van dit... gedicht... het schuine tezamen met het schone’ zullen kunnen waarderen.Ga naar eindnoot8. Vergelijking van een aantal schuine passages bij Chaucer, Barnouw en Van Altena geeft inderdaad niet de indruk dat Barnouw preuts is in zijn vertaling. Eerder heeft Van Altena de neiging wat grover te zijn. Nero, bijvoorbeeld, wordt bij Chaucer bijna gek van angst: ‘For fere almoost out of his wit he breyde’. Bij Barnouw wordt dat ‘Haast had hij van schrik 't verstand verloren’ (p. 446), bij Van Altena ‘Van angst werd hij haast gek, zijn broek vol poep’ (v. 15.479). Madoc-lezers kunnen zelf een deel uit het verhaal van de Molenaar vergelijken dat staat afdrukt bij het interview met Van Altena.Ga naar eindnoot9. De voortvarende Nicholas grijpt daar Alison bij haar ‘queynte’, een lichaamsdeel dat door de gezaghebbende editie van Chaucers verzameld werk, de Riverside Chaucer, wordt omschreven als: ‘elegant, pleasing (thing)’; i.e. pudendum.Ga naar eindnoot10. Barnouw gebruikt, net als Chaucer een omtrekkende beweging: ‘greep-ie ze je weet wel waar’, Van Altena gaat recht op zijn doel af: ‘dus greep hij haar pardoes meteen in 't kruis.’ Misschien dat een student zich eens voor een afstudeerscriptie zou kunnen buigen over de vraag wie van de twee vertalers in dit opzicht het verst van Chaucer afstaat. De toegankelijkheid van een middeleeuwse tekst is niet alleen afhankelijk van de leesbaarheid van de vertaling, maar zal altijd in belangrijke mate ondersteund moeten worden door verklarende noten. In deze nieuwe vertaling zijn vierenveertig bladzijden noten opgenomen, waarin bijbelse, klassieke en middeleeuwse zaken worden toegelicht. Veel van deze noten zijn vereenvoudigde versies van noten in de Riverside Chaucer. Het zou netjes zijn geweest als in dit soort gevallen een korte indicatie van de herkomst van de verklaring zou zijn opgenomen. Ook zou het prettig zijn geweest als er iets meer informatie was opgenomen over de sociale positie van de diverse pelgrims, liefst met vermelding van hun oorspronkelijke, Engelse, benaming. Het duurde even voor ik begreep dat Van Altena's ‘Grondbezitter’ Chaucers ‘Franklin’ was, een man die bij Barnouw de ‘Hereboer’ wordt genoemd. Voor tekstuele aangelegenheden als de | |
[pagina 52]
| |
dubieuze status van de epiloog bij het verhaal van de nonnenpriester, en voor informatie over eerdere vertalers en redacteuren van de Canterbury Tales kan men beter terecht bij Barnouw. Overigens zou Van Altena's brugfunctie tussen Chaucer en de lezer van nu ook gebaat zijn geweest bij een beknopte bibliografie en een register, desnoods alleen van personen, zodat de lezer die zich niet meer precies herinnert in welk verhaal Griselda ook weer een rol speelt, dat gemakkelijk kan opzoeken. Kennelijk trekt de uitgever in deze niet een lijn; Frans van Doorens Dante-vertaling bijvoorbeeld, in dezelfde serie uitgegeven, heeft zowel een bibliografie als een register. Van Altena is met deze vertaling opnieuw een zeer moeilijke strijd aangegaan. Chaucers tekst is daarbij ongetwijfeld voor een groter publiek toegankelijk gemaakt. Wie, door deze vertaling nieuwsgierig gemaakt, meer wil weten over de achtergronden van de tekst, kan echter niet bij Van Altena terecht. Dat is jammer, evenals het feit dat Van Altena naar mijn idee te vaak met al te moderne en modieuze middelen vecht. Toch valt er genoeg te genieten; al is het niet weinig Van Altena die je hoort, het is toch ook vaak Chaucer. Thea Summerfield |
|