king. In 1995 werden een reeks activiteiten en publikaties rondom deze heilige gerealiseerd.
Een ervan is de bundel Willibrord tussen Ierland en Rome. Hierin zijn vier lezingen opgenomen die uitgesproken werden op 21 en 26 november 1995. Op 26 november klonk na de lezingen een vesper en een concert met aan Willibrord gewijde muziek, gezongen door het Utrechts Studenten Gregoriaans Koor. Deze muziek komt in de bundel ook ter sprake. De ondertitel van Willibrord tussen Ierland en Rome wijst op het samengaan van historische en muzikale bijdragen, een originele combinatie.
De bundel begint met een korte overpeinzing van Peter Raedts. Over Willibrord blijkt weinig bekend, en wat er is, komt dan nog uit heiligenlevens. Deze beschrijven echter meer zijn typische dan persoonlijke eigenschappen. Autobiografische bronnen van Willibrord ontbreken. Willibrords belangrijkste karakteristiek ligt in de synthese tussen het Ierse ideaal van de peregrinatio Dei en het Romeinse geloofsideaal, dat rechtstreeks stamde van de apostelen Petrus en Paulus. Juist Willibrords visie op het belang van deze apostolische traditie was vernieuwend. Tegen mijn verwachting gaat Raedts niet in op de overige bijdragen.
Paul van Moorsel belicht Willibrords wijding in Rome op 21 november 695, de aanleiding voor deze herdenking. Een reconstructie van de liturgie bij deze wijdingsplechtigheid blijkt een hachelijke zaak, want er zijn meer vermoedens dan feiten waarop men kan afgaan. Zo wijst Van Moorsel bijvoorbeeld op de grote verscheidenheid in de toen gebruikelijke muziek. Ook de plaats van het ritueel verschilt in de overlevering: Alcuin noemt in zijn Vita Willibrordi de Sint-Pieter, maar geeft daarbij geen datering. Beda daarentegen spreekt van de gedenkdag van Sint Cecilia en de aan haar gewijde kerk. Van Moorsel volgt in deze Beda's notitie. Ondanks de flinke reeks eindnoten in de schriftelijke neerslag van Van Moorsels lezing, is hier niet zozeer sprake van een hecht doortimmerd betoog over deze gebeurtenis. Het is meer een bevlogen en breed uitweidende feestrede, maar daarmee zeer toepasselijk voor deze gelegenheid.
De jeugd en opleiding van Willibrord wordt besproken door Michael Richter. Hij vergelijkt daarbij Alcuins Vita Willibrordi met de levensbeschrijving van de heilige Wilfrid († 710) door Eddius Stephanus. Wilfrid had in 661 het klooster Ripon in Yorkshire gesticht, waar Willibrord van ongeveer 664 tot 678 verbleef. Volgens Eddius Stephanus en Beda was Ierland voor christenen aantrekkelijker dan hun eigen landstreek Northumbrië. Het christendom was toen in Ierland al veel dieper geworteld. In het Ierse Rathmelsigi, waarover Beda schrijft, heeft Willibrord de Engelse monnik Egbert ontmoet, die ooit gezworen had nimmer terug te keren naar zijn geboortegrond. Egbert kwam terecht in het Ierse Iona en nadien in Rathmelsigi. Bij Wilfrid en Egbert leefde het Ierse peregrinatio-ideaal sterk. Door zijn contacten met Wilfrid en Egbert maakte ook Willibrord kennis met deze Ierse geloofscultuur, waar de bereisde heilige Columbanus († 615) eens het grote voorbeeld in was. Richter laat zien hoe Willibrord in concreto zich hierin ontwikkelde, en als het ware de reizen maakte die zijn medebroeder Egbert zich ooit had voorgenomen. De vermeldingen van enige Ierse heiligen in de beroemde ‘Kalender van Willibrord’ bevestigt het idee dat Willibrord in deze Ierse traditie zijn weg vervolgde.
In het artikel van A.P. Orbán zijn de drie voornaamste levensbeschrijvingen