Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||
Mark Twain, A Connecticut Yankee in King Arthur's Court. Met een nawoord door Edmund Reiss. New York (The New American Library, inc.), 1963. 320 blz. Signet Classaics CQ 784.Vraag iemand wat het eerste boek is waarin een reis in de tijd wordt gemaakt, en tien tegen één dat hij antwoordt: The Time Machine van H.G. Wells. Dit beroemde science fiction verhaal dat werd gepubliceerd in 1895, is inderdaad het eerste waarin een tijdmachine een rol speelt, maar de eerste reis in de tijd vinden we al zes jaar eerder: in A Connecticut Yankee in King Arthur's Court van Mark Twain, verschenen in New York in 1889. Anders dan bij Wells komen aan deze reis echter geen wetenschappelijke vindingen, hun tijd ver vooruit, te pas. Het gaat zelfs niet om een uitgedacht plan. De reis vindt zijn oorsprong heel prozaïsch in een alledaags voorval, een vechtpartij, zij het dat de gevolgen ervan dit maal wel heel uitzonderlijk zijn. De betrokkene zelf spreekt van een zielsverhuizing veroorzaakt door een geweldige dreun op zijn hoofd met een koevoet, en dat is alles wat we er over te horen krijgen. Het verhaal begint als de verteller (Mark Twain) een rondleiding meemaakt in Warwick Castle in Engeland. Hij komt daarbij in contact met een man die over ridders als Sir Lancelot, Sir Bors en vele anderen weet te vertellen alsof hij ze persoonlijk had gekend. Als Twain 's avonds in zijn hotel nog wat zit te lezen in Sir Thomas Malory's Morte Darthur, wordt er geklopt. Het is de vreemdeling uit het kasteel. Na een glas en een pijp begint hij een wonderlijke geschiedenis. Hij stelt zich voor als Amerikaan, geboren en getogen in Hartford, Connecticut, een echte Yankee dus (pas tegen het eind van het boek zullen we horen dat | |||
[pagina 31]
| |||
Afb. 1. Titelpagina van A Connecticut Yankee in King Arthur's Court van Mark Twain (in de uitgave als Signet Classic).
| |||
[pagina 32]
| |||
hij Hank Morgan heet). Zijn vader was smid, zijn oom paardedokter, en hij was aanvankelijk allebei, tot hij ging werken in de grote wapenfabrieken. Daar leerde hij zijn echte vak: de fabricage van geweren, kanonnen, stoommachines, locomotieven en allerlei andere arbeidsbesparende machinerieën, kortom hij kon alles maken waar behoefte aan was, en zonder problemen. Een man met zijn karakter en zijn energie, ach, die vocht natuurlijk ook wel eens, en bij zo'n robbertje knokken gebeurde het: hij kreeg een klap met een koevoet op zijn hoofd en toen hij weer bijkwam, zat hij onder een eik in een voor hem volstrekt onbekende omgeving. Al snel werd hij gewaar dat hij niet alleen was: een figuur met een helm op en in een antieke wapenrusting kwam op hem af en vroeg: ‘Fair sir, will ye just?’ ‘Will I which?’ was zijn verbaasde antwoord. ‘Will ye try a passage of arms for land or lady or for -’ ‘What are you giving me? Get along back to your circus, or I'll report you.’ Deze conversatie zal typerend blijken voor het hele boek: voortdurend zullen de oude en de nieuwe tijd tegenover elkaar worden geplaatst, zonder dat er overigens enig begrip groeit. Intussen is de Yankee natuurlijk geen partij voor de ridder (Sir Kay, horen we later), en hij wordt als gevangene meegevoerd - niet naar een gesticht, zoals hij verwacht, maar naar een nabijgelegen kasteel, Camelot. Het is het jaar 528 A.D.Ga naar eindnoot1. Op dit punt in zijn verhaal gekomen, toont de vreemdeling zulke duidelijke tekenen van slaap dat hij tegen Twain zegt dat hij het beter verder kan lézen, wat kan omdat hij alles heeft opgeschreven. Even later zit Twain verdiept in het manuscript. De inhoud van het verhaal dat we nu met de verteller meelezen, laat zich moeilijk samenvatten: er gebeurt veel, terwijl de structuur enigszins chaotisch is. De kracht van het boek zit meer in andere dingen, in de satire op de eigen tijd bij voorbeeld en in de parodie op het romantische ridderverhaal - niet alleen dat van Malory maar ook van iemand als Sir Walter Scott (naar wie in de tekst verwezen wordt). Het is een boek dat op alle niveaus humoristisch is, van woordgrap (‘He informed that he was a page. “Go “long,” I said, “you ain't more than a paragraph!”’) tot ver- | |||
[pagina 33]
| |||
haalstructuur, en dat buitengewoon geestige passages bevat. Ondanks dat is het een serieus boek dat een aantal thema's behandelt die Twain na aan het hart lagen. Om die thema's beter te kunnen begrijpen, is het nodig dat we iets meer weten over de schrijver en de tijd en de omstandigheden waarin hij leefde. Mark Twain werd in 1835 als Samuel Langhorne Clemens geboren in Hannibal, een stadje aan de Mississippi. Hij was hier leerlingdrukker en -journalist, en rivierloods; hier zag hij ook onder wat voor omstandigheden de slaven moesten leven. Na een korte loopbaan als journalist, trouwde hij (als zuiderling!) in 1870 met Olivia Langdon, afkomstig uit een rijke familie in New England; zij vestigden zich in Hartford, Connecticut - dezelfde plaats waar Hank Morgan vandaan komt. Van 1861 tot 1865 had in Amerika de Burgeroorlog gewoed. De noodzaak voor zowel het Noorden als het Zuiden om hun troepen uit te rusten en te bevoorraden had geleid tot een razendsnelle uitbreiding van het produktie-apparaat en van het spoorwegnet. Na afloop van de oorlog versterkte het vrijkomen hiervan de al bestaande neiging tot massale industrialisatie (cf. Bertens/D'Haen, p. 110). Steeds weer nieuwe en betere produktiemethoden werden uitgevonden en nieuwe energiebronnen aangewend. De eerste intercontinentale spoorlijn werd in 1869 geopend. Het was een tijd waarin alles mogelijk leek. Deze expansieve industriële periode wordt in Amerika de Gilded Age genoemd, naar Mark Twains gelijknamige boek (1873). Er was echter ook een keerzijde aan deze medaille. In het genoemde boek beschrijft Twain met name de corruptie, manipulatie en andere praktijken die in de hand werden gewerkt door de hier boven geschetste ontwikkelingen. Aan de onderkant van de sociale ladder ontstond, door de groeiende behoefte aan goedkope arbeidskrachten, in de steden een stadsproletariaat dat leefde onder erbarmelijke omstandigheden. Er was geen sociale of medische zorg, de behuizing was allerbelabberdst, er was vrouwen- en kinderarbeid en de werktijden waren lang. Ook het beeld dat de Amerikaan van zichzelf had, werd door dit alles ingrijpend gewijzigd: ^lsDe sociale en economische veranderingen maakten de Amerikaan van een zelfstandige boer, handelaar of handwerksman tot een radertje | |||
[pagina 34]
| |||
in een gigantische machine’ (Bertens/D'Haen, p. 114). In de literatuur is dit de periode waarin het realisme opkomt, en in Amerika is Mark Twain daar een exponent van. Hoe zorgvuldig en raak hij de werkelijkheid kon tekenen toont hij in boeken als The Adventures of Tom Sawyer (1876), Life on the Mississippi (1883) of The Adventures of Huckleberry Finn (1884). Ook blijkt hier al zijn belangstelling voor de sociaal minst bedeelden. Wanneer we nu terugkeren naar A Connecticut Yankee dan zien we dat hierin heel wat van de misstanden van de Gilded Age worden gehekeld. Twain doet dit echter niet direct maar gebruikt daarvoor het middel van de satire. In de loop van het verhaal komt Hank Morgan met alle rangen en standen van de maatschappij in aanraking, zodat Twain steeds in staat is de nuchtere, zuiver rationeel ingestelde Yankee te confronteren met de denkwereld, de gebruiken en de leefomstandigheden van die groepen. Het Engeland van koning Artur wordt geregeerd door een elitegroep, de adel, die zijn bevoorrechte positie uitsluitend te danken heeft aan het historisch toeval geboren te zijn in de goede familie en die, als ze aan zichzelf waren overgelaten, voor het merendeel arm en onbetekenend zouden zijn gebleven. Doordat hij er in slaagt een zonsverduistering in zijn voordeel aan te wenden, krijgt Hank Morgan de positie van persoonlijk raadsheer van Artur. In de ogen van de adel is dit natuurlijk niet voldoende om hem tot een van de hunnen te maken: hij blijft een parvenu. Zoals de criticus Robert Regan heeft opgemerkt, vertoont de situatie van Mark Twain in New England een sterke overeenkomst met die van Hank Morgan aan Arturs hof. Om de overeenkomst te zien hoeft men in de volgende passage voor ‘the king and his nobles’ slechts de Amerikaanse pendanten te lezen: As men I looked down upon [the king] and his nobles - privately. And he and they liked me, and respected my office; but as an animal, without birth or sham title, they looked down upon me - and were not particularly private about it, either. (Regan, p. 142-43) De rest van de bevolking in Arturs rijk bestond uit slaven, in feite of in naam, dat maakte weinig verschil. Hun enige bestaansdoel leek te zijn zich te wentelen in het stof voor koning, Kerk | |||
[pagina 35]
| |||
Afb. 2. Illustratie van Don Beard bij de originele uitgave. Gereproduceerd in de uitgave van Twains boek als Penguin Classic (Harmondsworth, 1988, p.99).
en adel, zich af te beulen voor hun comfort en als beloning slaag of erger te krijgen. De Kerk is hier voornamelijk debet aan, volgens Morgan. Voordat de Kerk almachtig werd, zegt hij, ‘men were men, and held their heads up, and had a man's pride and spirit and independence; and what of greatness and position a person got, he got mainly by achievement, not by birth.’ In een | |||
[pagina 36]
| |||
paar eeuwen was dit trotse volk door de Kerk echter gedegradeerd tot een natie van wormen. Blijkens zijn woorden wil Morgan zich opwerpen tot kampioen van de onderdrukten en hij is er dan ook geweldig trots op als hij van het volk een bijnaam krijgt, die spoedig algemeen ingang vindt: hij is ‘The Boss’. Het is een zeldzame titel, want er zijn maar heel weinig ‘the's’: The King, The Queen, en nu dus ook The Boss. Door zich op deze manier te presenteren, wint Morgan de sympathie van de lezer, die zich met hem verbaast over de kinderlijkheid en de onwetendheid zelfs van de meest ontwikkelden, en die zich heel goed kan voorstellen dat Morgan niet meer terug wil. Immers, wat stelde hij nu helemaal voor in de baan die hij had gehad, en welke mogelijkheden lagen er hier niet voor een man met zijn kennis en zijn hersens! Met het optimisme, de inventiviteit en de energie van een man van zijn tijd stort Morgan zich op de ontwikkeling van dit achtergebleven land. Wat dit volk nodig heeft, zo zegt hij, is een ‘new deal’ - een term die later geleend zou worden door president Franklin D. Roosevelt. Hij sticht scholen en fabrieken, hervormt het belastingstelsel, denkt aan zijn eerste krant en laat zelfs (mede met het oog daarop) een netwerk van telefoon- en telegraafdraden aanleggen. Dit laatste moest in het geheim, om de Kerk niet tegen zich in het harnas te jagen, want hij had al snel gezien dat de Kerk de meest vervaarlijke macht in het rijk vormde. Om reclame te maken voor zijn produkten laat hij ridders rondrijden met reclameborden, die elke door hen overwonnen ridder dwingen hetzelfde te doen. Als burger van het negentiende-eeuwse Amerika blijft Morgan zich verbazen over de onbegrensde macht van de adel en de Kerk, de brute rechtspraak met zijn folteringen en verbrandingen en over de gedweeë volgzaamheid van de lagere klassen, die zich zelfs tegen elkaar keren wanneer de heren hun dat gebieden. Geleidelijk aan wordt echter duidelijk dat het nog maar zeer de vraag is of onze sympathie voor hem wel zo gerechtvaardigd is. Macht en materieel gewin lijken zijn belangrijkste oogmerk te zijn. Dit streven culmineert aan het eind van het boek in een rampzalige veldslag waarbij duizenden, ridders en gewone solda- | |||
[pagina 37]
| |||
ten, het leven laten, vernietigd door de kanonnen en andere massawapens afkomstig uit de fabrieken van Morgan. Het rijk van Artur is vernietigd - niet door Morgan le Fay, de vertegenwoordigster van het kwaad in Arturs dagen, maar door de negentiendeeeuwse ‘tovenaar’ Hank Morgan (nomen est omen). Ook in zijn geval is beschaving niet meer dan een laagje vernis gebleken. Voor wie bekend is met de Arturstof valt er in dit boek nog veel meer te genieten, want Twain heeft zijn huiswerk goed gedaan. Als Morgan met een schone jonkvrouw, die bij Artur om hulp heeft aangeklopt, op weg gaat om haar meesteres te bevrijden, ontspint zich een krankzinnige dialoog tussen Demoiselle Alisande la Carteloise, door Morgan al gauw Sandy genoemd, en hem. Hij wil weten wie haar ouders zijn, waar ze vandaan komt, of ze kan bewijzen dat ze betrouwbaar is, waar ze naar toe moeten en hoe ze daar moeten komen, vragen die in een ‘normale’ Arturroman niet voorkomen, en waar Sandy ook geen antwoord op heeft, maar die voor de nuchtere Morgan vanzelfsprekend zijn. Intussen is het aardig warm geworden en Morgan begint de nadelen van het reizen in een zware wapenrusting letterlijk aan den lijve te voelen: het zweet loopt in zijn nek, het kriebelt, maar hij kan zich niet krabben. Omdat ze geen kasteel tegenkomen, moeten ze zonder avondeten in de open lucht overnachten. Wanhopig vraagt hij zich de volgende morgen af hoe generaties ridders dit soort beproevingen hebben volgehouden - een vraag die bij moderne lezers ook wel eens zal zijn opgekomen. Een andere bekende topos is dat Artur en Morgan er samen op uittrekken, verkleed als eenvoudige handwerkslieden, en zo in allerlei vreemde situaties verzeild raken. In deze omstandigheden bewijst Artur dat hij een dapper en goed mens is, en de waardering van Morgan en van de lezer voor hem nemen overeenkomstig toe. Merlijn daarentegen wordt steeds duidelijker de grote vijand van Morgan. Aan het eind van het boek, als Morgan de laatste slag heeft gewonnen maar zelf gewond is geraakt, slaagt Merlijn erin om, in de gedaante van een oud vrouwtje, het legerkamp binnen te komen en Morgan een drankje toe te dienen waardoor hij dertien eeuwen (tot in zijn eigen tijd dus) zal slapen. Hoewel hij daarna zelf de dood vindt doordat hij | |||
[pagina 38]
| |||
tegen één van de hoogspanningskabels rond het kampement aanloopt, lijkt Merlijn toch de winnaar (zoals bekend wordt Merlijn in de meeste Arturverhalen zelf bedwelmd en wel door de toverspreuken van Nimuë/Niviene, aan wie hij ze eens had geleerd). Het boek zit vol grappige situaties en onverwachte ontwikkelingen. Om er nog één te noemen: bij een duel komt Morgan het strijdperk in gekleed in niet meer dan een nauwsluitend kostuum. Tot grote hilariteit van de omstanders ontwijkt hij met het grootste gemak de aanvallen van zijn tegenstander, die hij uiteindelijk met behulp van een lasso in het stof doet bijten. Toch krijg je soms de indruk, doordat de humoristische elementen niet altijd even functioneel of grappig zijn, dat Twain niet voldoende zelfkritiek heeft toegepast en dat hij zich wellicht wat te veel heeft laten meeslepen door zijn onderwerp. Maar het boek is licht geschreven en terecht vanaf zijn verschijning populair geweest (het is zelfs drie keer verfilmd en een keer bewerkt tot een musical). Arturianen en andere mediaevisten zouden het zeker moeten lezen.
Geraadpleegde literatuur o.a.:
|
|