Maatstaf. Jaargang 41(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] Hubert van Herreweghen Gedichten Fluitekruid Moet ik dan over bloemen spreken, de knot met de gekwelde bek, die bij geen mens is in zijn schik en hier zijn kromme gang mag gaan? Zij drinken water gelijk ik maar geven gul en meer terug dan deze te verwende vrek, de hurk, als 't hart hem warmt, nog stug, die zwijgt en ziet de schoonheid aan, te veel, te wit, te hoog, te gek bij dag, te bang onder de maan, van, in april mei, al tien weken, het fluitekruid langs berm en beken. [pagina 222] [p. 222] Dood Dood, ik duw u weg met uw slijm en holten, scherpe rib en scheg. Bod noch overleg: ik wil vel en volte, dood, ik duw u weg. Gij slaat het beleg voor me en 'k zit te midden knook- en knekelheg. Bod noch overleg, zeuren noch gezeg, 'k zal u niet verbidden, dood, ik duw u weg, dood, het is te vroeg, ik kreeg niet genoeg, dood. Duw me niet weg. [pagina 223] [p. 223] Uit het testament van een buskenblazer voor het Ros Beiaard in Dendermonde Ik stel mijn erf over de hand aan niemand. Dat ze vechten al die gebrand op blazen zijn. Dzin komt na vijf eeuwen tot stand een groot verhaal met Toveraar en Ros met goeden en met slechten en de Vier Emerskinderen jent nog voor de manbaarheid gekeurd gelicht uit huns schijnbaar gelijken die elk in 't nuchter Vlaanderen kent in Kymrië in 't Bretonse woud waar wordt vermoed waarheid is oud en heeft met boomtoppen te maken in Cornuwaal of daaromtrent Ardennen wel maar weinig Fransen in Brabant, 't grote, en ver daarbuiten met 't houten zwaardje tegen draken vervaard voor de eigen overmoed die voor geen weten willen wijken en, als de nood het hoogst is, dansen! Het is maar wachten op Merlijn al wat Merlijn vertelt is waar voor wie oor heeft voor toverfluiten. Maar waar zit hij gedoken waar vragen dan de erven duizend jaar dolend door 't zelfde kreupelhout met ranken rond de hazelaar van kamperfoelie, goud, die geurt een wolk van honig rond de noten mij die 't geheim voorgoed bewaar. [pagina 224] [p. 224] Vier kwatrijnen Strand De zee is aan de landzij ziek, te vuil van stromen en riolen, door de verkavelaars bestolen, van kunstenaars melancholiek, Stal Het donker kalveroog, beluifeld met schaduwen van wimpers paars, een ader goud die erdoor schuifelt, zo werd een god betoverd door een vaars. Zintuigen Niet wat gij ziet, niet wat gij hoort, het zintuig van de mens is wonder, want ver geheim en grootser wonder is wat gij niet ziet en niet hoort. Lavei Inktzwarte nacht. Geen ster. Geen maan. Een stroper vroeg me om mee te gaan. Vraag niet naar 't soppen en het zwijnen, daar hangen ze, de vier kwatrijnen. Vorige Volgende