Maatstaf. Jaargang 41(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] Luuk Gruwez © Alice Taesmans [pagina 189] [p. 189] Luuk Gruwez Gedichten Mongolië De wereld was altijd mijn speelgoed, maar mijn speelgoed wil mij nu niet meer. Ik leg het suffe hoofd soms op de tafel, net niet in mijn lege bord. Wat kan ik beter morsen dan mezelf? Er woont een pienter beest in mij. Het heeft een zanderig verfrommeld vel naast jonge borsten en een meisjessnoet. En oude apen kruipen in mijn ogen, geilend op een pindanoot. Raak mij, raak mij, raak mij aan. Ik tuit mijn lippen onophoudelijk. Ik wil een jongen die mij woest kan zoenen. Want een man is maar een beunhaas en een klungelaar, een jongen is gemaakt van aardbeien en rozen. [pagina 190] [p. 190] Tante in gesticht te W. Haar kleren hebben meelij met haar lijf. In haar korset: die tintelende heupen. In haar unieke borsten: Weltschmerz die wiebelt in een veel te strak tricot uit de Sarma of de C & A. Met één zoen op haar wang krijg ik haar beide ogen dicht. Zij weet dat ik twee levens red: een dat zij wou, een dat zij kreeg, graf voor liefdes uit haar jeugd. Gevestigd in een kerk van vlees meet zij de schade van een ziel die lekt en die in uiterste paniek met liederen wordt dichtgepropt, een potpourri van antifonen, Plaisir d'amour en Edelweiss. Wie hecht aan tulpen, mussen, muggen, betuige medeleven met die ene die steeds meer lijkt op haar verjaardagstaart. Zelfs met haar chicste laatste adem krijgt zij haar laatste kaars niet uit. [pagina 191] [p. 191] Kortrijk Come, friendly bombs, and fall on Slough. J. Betjeman Kom, lieve bommen, val op Kortrijk. Niet omdat ik daar ontstond tussen Walle en 't station, uitgerust om op te krassen, maar daar in Kortrijk wezens wonen met trage tranen en met snelle winden, muffer dan - eertijds - het rottend vlas in het gouden water van de Leie. En daar in Kortrijk mannen wonen met schuine moppen, met centen die kloppen in hun te diepe, haast diepzinnige zakken: er hangt een prijsticket aan al hun vrouwen, die zeer welriekend moeten zijn. Kom, lieve bommen, donder neer, verpletter Kortrijk. Maar spaar de kinderen van Stella Maris, de sullen van de Pottelberg, de hoeren van de Papenstraat. En o, voordat ik het vergeet, spaar ook mijn tante en de haren. Spaar toch vooral mijn malle nicht die dertig is en aan een telraam zit en telt en telt en nooit iets vindt dat klopt. Kortom, spaar Kortrijk maar. Vorige Volgende