De monniken van Sénanque
zij stierven er snel en stil
en zonder overtollige reutel spoedden zij zich heen
van sterfplaats naar sterfplaats,
jaren ouder van jaren verlangen.
als zonderlinge geliefden woonden zij in het landschap,
aan alle wensen der weelde ontwend,
zachtmoedig als wat niet meer wordt gevreesd,
zij kenden geen verhuizen meer.
en wij, gekomen uit de oorden
van het roekeloos woekerend woord,
wisten tussen stof en steen en stilte
de ampere galm van hun stappen nog bewaard,
en zwegen, als voorgoed ontheemd,
in de leerzaamheid van zeldzame minnaars,
werden wij jaren en jaren ouder.
Uit: Luuk Gruwez, Een huis om dakloos in te zijn, Elsevier Manteau, Antwerpen 1981