Twee dorpen
Het dorp van heden én mijn dorp van thuis.
Ik zag in een verlangzaamd overvloeien
het eerste helder uit het tweede groeien;
dat veegde dáárna weer zichzelve uit.
De witste woningen die ik hier zag,-
driehoeken sneeuw gestapeld langs de kade,-
verdwenen voor een bakstenen façade
waarop de schaduw van drie linden lag.
Ik zag de kamer hier, achter de muur
stoel tafel bed als vreemden bij elkander
en ach mijn kamer ginder, onveranderd
en onveranderbaar zolang ik duur.
Uit: Anton van Wilderode, Apostel na de twaalf, Davidsfonds, Leuven 1992