Maatstaf. Jaargang 41(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Gwy Mandelinck Gedichten Pijnbank Terwijl je voet naar binnen staat gedraaid, geef je de schijn weer ingekeerd te zijn. Alsof je mij bedreigt gaan neus en lip omhoog; ze geven tanden bloot. Je hoofd wordt rood. Je hand besprenkelt breed het pak waarin ik zat; het heetste van je binnenste komt stomend op mij neer: ik hoor gesis als stonden er nog druppels op mijn huid. Een pijnbank is die plank; je zet mij naar je hand. [pagina 104] [p. 104] Lokatie Wat is er dat mij dag na dag belast? Al staan de deuren glad van vingers op de tast, al wring ik mij met kop en schouders in een gat, er is een plaats waar ik niet kom. Dat maakt mij bang. Je snijdt mij beide handen af, als zoek ik naar de bodem van een vaas waarvan de hals mij is te smal. Het verlies Er zit een dreiging in de wallen onder onze ogen: op de bedrand hebben wij elkaar met moeheid zo belogen dat er onverwacht een aarzeling ontstaat, een nacht die liefde overslaat. Wij meten ons, ontmaskerd als een paar, de afstand aan die egels met hun stekels priemen voor elkaar. Zo is het niet te merken hoe wij wennen aan verlies dat lijkt op wat ons bij het bukken uit de zakken glijdt. Erfenis Nu het ouderpaar is uitgedragen, weegt wat hangen bleef er zwaar; de kalk rondom de spijkers brokkelt op de grond. Zij die gewicht aan onze dagen gaven lijken nu te zweven in het rond. Elkaar de stofjes uit de ogen sparend erven wij dit sterven; uitvergroot in wat de doden samen waren zullen ons de maten van hun deuren nauwelijks een doorgang laten. Nog voor de grendels uit de handen schuiven, sluiten wij ons buiten. Vorige Volgende