Maatstaf. Jaargang 41
(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Herman De Coninck © H. Sellerlags
| |
[pagina 55]
| |
Herman de Coninck
| |
[pagina 56]
| |
2Pas jaren later, ik ben twintig, mag ik weten,
ik moest begrijpen dat 't hem moeilijk viel,
nouja, dat hij niet homoseksueel was,
of toch maar een klein beetje: pedofiel.
En dat hij daarom toen gevangen had gezeten.
Ik ben vier. Ik mag bij hem op de canapé.
Ik moet doen of ik slaap. Hij doet mee.
Ineens ben ik honderdduizend haartjes.
Huiveringwekkend is het, mezelf te zijn.
Als het voorbij is voel ik nog lang hoe recht
ze hebben gestaan, één voor één, hoevele.
Pas nu denk ik: hij kietelde mij,
uren, niet om te doen lachen,
maar omdat hij niet durfde te strelen.
| |
[pagina 57]
| |
19651Ik ben 21, en ineens is het nu.
Ineens, uit welke film, weet ik hoe het moet.
1. ‘Zal ik de dokter halen en de pastoor?’ zeg ik
luid tegen mezelf. En tegen mijn moeder zeg ik u.
2. Rennen lijkt me het rustigste. Dat het ooit nadien
wordt, is wat ik wil. 3. Dokter geeft spuit, zegt
te laat. Mijn vader valt min of meer stil.
4. Er zijn soorten stilte. In de stilste daarvan
houd ik voor zijn mond een spiegeltje. Het beslaat
niet. 5. Ik sluit met duim en middenvinger zijn ogen.
Wij worden niet meer gezien. Nadien
begint. ‘Nu ben jij de man in huis,’ zegt zijn vrouw.
Vader kwijt, moet ik háár vader zijn.
Ik ga slapen. Ik heb morgen wel pijn.
| |
[pagina 58]
| |
2Zijn paniek is wat ik me herinner. Wild gestaar
van uiteindelijk twee ogen. Handen hebben
het moeilijk met laken en elkaar. ‘Vader
doet zo raar,’ is zij me komen wakkermaken.
Ik heb ze nachtenlang gehad, hersenbloedingen.
Er knapte iets in mijn kop, een ader, een vader.
Wachten: ledematen worden verschillende dingen.
Is dat alles, denken twee van mijn twintig gedachten.
Een uur later begint het opnieuw,
deze keer vanuit mijn voeten, het grote
niet-meer-moeten: ik gil, ik wil, ik moet,
ik mag. Het komt uit het donker, uit zwart
komt donkerblauw, komt blauw,
komt lichtblauw, komt dag.
| |
[pagina 59]
| |
3Eigenlijk is hij gestorven van de slappe lach.
Daarom was mijn moeder zo van slag,
ze hadden liggen grappen in bed en volgens mij
ook nog wat anders, of ze wilden net,
maar dat lukte niet van de slappe lach,
en vervolgens raakt er iets in zijn kop kwijt,
hij kan zijn arm niet meer oplichten, hij zoekt,
net zag hij zich nog, nu ligt hij zigzag
te lachen, tot de lach trekt aan zijn kop, bijt.
Maar eigenlijk is hij gestorven van de slappe lach.
Ik lig op een baar naast zijn lijk.
Mijn voeten zijn al ijs, ik vries
me aan hem vast, het kruipt omhoog,
nu alleen mijn hoofd nog, zie ik door mijn
rechteroog, en dan zijn we eindelijk gelijk.
Ik oefen dood, om het te kunnen, op een dag.
Want eigenlijk is hij gestorven van de slappe lach.
| |
[pagina 60]
| |
4Hoopje moeder voor mijn voeten op de grond.
Waarom ik vandaag niet ter communie was gegaan.
Omdat ik niet meer geloof, gaf ik te verstaan.
Waarna ze gedurende een minuut viel. Daarbeneden mond:
‘Nu zit ik met twee doden.’
(De eerste is mijn vader, pas.)
Mezelf zijn blijkt een radicale methode
om pijn te doen. Later, na een jaar of twee
van valium en nooit meer slapen
vraag ik wat ze voor haar verjaardag wil.
Nog eens naar de mis gaan. Ik hoor me weer nee
zeggen. Ik blijf haar oprapen.
| |
[pagina 61]
| |
1984Avond aan de Sûre. Tentje op verboden
terrein. Thuis had ik een nog niet lang dode
moeder, en een vrouw die mij nog moest verlaten.
Bij een gaslamp waartegen motten zich te pletter
vlogen, eindigend in een soort sigarette-
peuken, probeerde ik papier onbeschreven te laten.
Beneden lipte water zijn oevers. Boven de wouden
hield een buizerd met vijf accolades
de wind bij elkaar. Mijn moeder was weer de oude.
Haar dood had ik al een paar keer gehad,
haar leven moest ik hier nog krijgen.
En mezelf wou ik kwijt, maar moest ik houden.
|