| |
| |
| |
Ivo Michiels met Proust © Lieve Blancquaert
| |
| |
| |
Ivo Michiels
Rendez-vous op de vluchtstrook, langszij de hoofdstukken
1 De Onmogelijke De Alleronmogelijkste Ontsnapping
Gustab, zegt ze, lees!
Niet stab, zegt hij, leer toch spreken, alsjeblieft, leer eens mijn taal, leer mijn naam, alsjeblieft, zegt hij, en hij schikt de luisterhelm met de gehoordoppen over zijn oor, brengt ook de draden die daartoe behoren onder zijn kin langs en voor zijn borst, en houdt de miniminirecorder tussen zijn vingers in zijn schoot als een gebedenboek voor kinderen. Terwijl hij geboeid het waarheidsgetrouwe relaas aanhoort van de Onmogelijke de Alleronmogelijkste Ontsnapping uit de geschiedenis dezer tijden.
Met een godzalige glimlach en een brutale ruk die voor haar niets tegenstrijdigs hebben, licht ze de gehoordop op die zijn rechteroor bedekt en zoemt: Op een boot, zo zingt het in zijn oor, hoor je menselijkerwijs aan dek te vertoeven, en ze doet haar tong nog het flauwe grapje accentueren waarmee ze de dop tegen zijn slaap laat floepen.
Waar, mijn lief, zegt hij, waar dan zullen wij wezen op 't moment, denk je? Nauwgezet past hij de luisterdop van de minimini weer op z'n aangewezen plaats op 't oor. Daardoor kan de enige overlevende uit het waarheidsgetrouwe verhaal van de Onmogelijke de Alleronmogelijkste Ontsnapping uit de geschiedenis dezer tijden, vanuit zijn schoot over zijn borst zijn tragische relaas ongestoord voortzetten.
Nu wel, zegt ze, maar dank zij wie, en in welke taal?
Hij ziet haar lippen bewegen. Treiterend traagjes dit keer en geholpen door alle teerheid van d'r subtiel gevingerte, verschuift ze de luisterdop een centimeter achter zijn oor, plaatst haar lippen tegen zijn lel en blaast, en ploft, hard blaast en ploft ze in zijn oor. Gustabbb woe-oebbb woe-oebbb blaast ze.
Waarom zou hij niet lachen?
Kom nu toch, alsjeblieft, fleemt ze, en ze maakt met haar wijsvinger en haar middelvinger gespreid, een gebaar alsof ze zich de beide ogen gaat uitsteken, duwt onderwijl met een fier worp achterwaarts van haar nek en haar schouders en nog wat bewegingen daaraan toegevoegd, haar boezem tepel aan tip tegen zijn neus.
Hij fronst in zijn wenkbrauwen een spitsboogjeslijn, zijn ouwe truuk: Niets niemendal is er te zien om te lezen, zegt hij.
Ha, zegt ze, vreemde taal is het die ik hier te horen krijg, jawel, zegt ze, en in geen tijd heeft ze haar t-shirt over haar hoofd getrokken, spreidt die plechtig in zijn schoot boven op het minimini gebedenboek voor kinderen. Olé, wat ziet hij nu om te lezen?
Tieten, zegt hij, ofschoon hij uiteraard haar vraag niet heeft gehoord, druk bezig als hij blijft met zich te verdiepen in het waarheidsgetrouwe relaas van de enige overlevende van de o en ao uit de geschiedenis dezer tijden.
Alsjeblieft, zegt ze, dáár zie. Haar beide vuisten gaan bij wijze van wijzen evenwijdig naar het kledingstuk dat als een gewijd gewaad over zijn vingers ligt gelegd, de oorsprong van zijn aandachtige luisteren daarmee toegedekt, weggedekt, zo hoopt ze allicht, wie weet.
| |
| |
Even articuleert ze weer in zijn ene oor terwijl niettemin en vreemd genoeg het waarheidsgetrouwe relaas van de enige overlevende van de o de ao in elk van zijn oren onafgebroken persisteert. Het brengt hem op een idee die nog niet ten gronde tot hem is doorgedrongen.
Hij voelt hoe er links en rechts op het dek beweging is ontstaan onder de passagiers. Omdat ook zij daar godzijdank nog enig gevoel voor heeft, schuift ze het t-shirt gauw en gracelijk weer over 't lichaam, gaat pal en hoog opgericht voor hem staan als 't boegbeeld der piraten, en hij, één en al inschikkelijkheid zoals zijn diepste natuur hem dat dicteert, hij leest luide van haar borst:
Property of Alcatraz penitentiary.
Ja? zegt ze
Ja? zegt hij.
Het is niet alles, zegt ze.
Nee, zegt hij, maar het is misschien het voornaamste?
We zijn nog maar bij de introductie, zegt ze.
I spent time on Alcatraz, dat staat te lezen in 't wolkje, zegt hij.
Mieters, zegt ze, en 't wolkje van wie dan wel?
Van het mannetje, zegt hij, gedwee 't spel spelend, ermee doorgaand: Vier tralies links, drie tralies rechts, ertussen de trieste doddige boeventronie.
Smachtend, zegt ze, zeg het maar, een smachtende scheel kijkende lieverd met een boevenmuts op.
Het is hem al veel eerder duidelijk geworden, dat hij op enige schijn van capitulatie van haar kant niet hoeft te rekenen. Ze heeft zich zelfbewust weer naast hem op het dekgestoelte neergelaten, in een houding die past voor iemand die de bovenhand heeft, en ze gnuift met zoete triomf wanneer ze de klik registreert waarmee hij de minimini in zijn schoot tot versmoren brengt. De rest laat hij zich, door victorie beroesd, de hazekop, compleet ontgaan. Die rest komt erop neer dat hij weliswaar het waarheidsgetrouwe relaas van de enige etcetera van de oao etcetera heeft afgedamd door zijn hersenen te stromen, maar dat hij niettemin de luisterdoppen stevig op zijn oren houdt geklemd, het verschansingseffect nog versterkt door de aandachtige wijze waarop hij zijn hoofd in zijn ene handpalm te ruste legt: één en al oor, dat ben ik voor jou, o queen of monsters. Aldus ontspint zich hun gesprek: haar woorden die uit een verafgelegen regio blijven aanzoemen, hooguit als begraven tot hem doordringen, en hij die er op tijd en stond allerpersoonlijkste gedachtengang overheen schudt, in de gegeven omstandigheden de ideale gesprekssituatie moet hij erkennen, de duivel bezuipe zich aan haar klaaglied.
You see, zegt ze, daar zijn we onder de brug door gevaren, de beroemdste brug ter wereld, en dwars door de beroemdste aanrollende mistgolven zijn wij gevaren en allemaal mooi en wel maar wat hebben wij daaraan als wij niet
Brr! zegt hij, nog niet met mijn kleine teen. Daardoor precies is ontsnappen al die jaren zo goed als uitgesloten geweest, precies dáárdoor en absoluut niet, zoals je zou denken
Gustab, je bent een boef
Wanneer ik op 't moment achterom zou kijken naar de brug, naar de oneindigheid van 't water erachter, 'k zou zeker zeggen, jij bent mijn Allerparadijselijksbelovende Poort
Gustabbb, we zitten op de verkeerde boot, we puffen met deze krakende brakende bladderende prulboot pal op 't eiland aan en aan 't eiland voorbij en aan de bastille voorbij alsof er hoegenaamd geen gevangenis in de buurt is en er nooit is geweest en godindehemelenopaarde 't is nog wel de gevangenis met de letter a, de eerste van 't alfabet der gevangenissen en wijs stom als wij zijn, ik wil zeggen, stom als
Allerzuiverste Maagd, zegt hij, Geestelijke roos, Toren van David, Gulden huis, Deur des
| |
| |
Mijn man zaliger, dat was iemand, hij sprong van de eenentwintigste verdieping en nog altijd heb ik het gevoel alsof hij nog leeft, zo
Moet je luisteren, zegt hij. Toen de enige overlevende samen met zijn twee kameraden zo goed als op het punt stond om in het water te springen, zei 1 tegen 3, of 2 tegen 1: Ik houd mijn warm ondergoed aan, en een warme broek, 't is maar een wip ik weet het maar ik wil niet bevriezen in dit ijskoude gategat hier, en 3 zei, of 2 zei: We hebben nog wel het warmste seizoen uitgekozen, zorg maar dat die bewaker met zijn glazen oog zijn bekomst krijgt, of
Out, zegt ze, out met zeuren. Wanneer we seffens aanleggen aan de pier spring ik ogenblikkelijk van deze boot op een andere boot, ik bedoel de echte, want ik wil het eiland op, ik wil de gevangenis in, ik wil in de cellen, ik wil er het zweet ruiken dat er te ruiken is geweest, het sperma dat er gespoten is geweest, de kakemmers die er bekakt zijn geworden, ik wil de bewaker die toch ook maar een boef is op mij af laten komen, ik wil het bloed in mij voelen koken, ik wil de soep in zijn tronie gieten, ik wil op mijn mondharmonika spelen, ik wil spelen tot de tranen van ons allemaal op onze dijen leken, o djiezes djiezes wanneer ik eraan denk, 'k zal nooit eens goed in de gevangenis geraken. What a waste of life, Gustab, Gustabbb
Het was natuurlijk de fatale beslissing, zegt hij, dat was te voorzien
Zonder gevangenis geen orgasme, never more, ik voel het aan
What a waste, zegt hij, hij verzoop, de enige die echt bevroor was die met zijn warme kleren, ze verdubbelden zijn gewicht, ze verstijfden extra zijn spieren, 't zoog hem de dieperik in
Will be back soon, Alcatraz dear, met je façade heb ik al kennis gemaakt tisietstisniets-entismaaruitstel
Je zou het niet geloven, zegt hij, als je vanop de boot naar de pier kijkt, of vanop de pier naar het bagno, dan denk je: ik kan ze plassen die paar meter
Alleen de muts mis je nog, de muts en de tralies en 'k zou je beminnen totindedood
Speel op je mondharmonika, zegt hij, speel voor alle vouwen die zo happig zijn op gruwel, de gruwels
Drop dead, zegt ze en ze rukt briesend de luisterhelm van zijn hoofd en iemand verderop op het dek zegt Gustav-Adolf, guk mal, dicke luft!, en nauwelijks heeft de boot bij wijze van spreken zijn anker geworpen of ze is verdwenen, ofschoon ze toch gelijk iedereen langs de onvermijdelijke boetiek moet zijn geloodst en dan merkt hij de plastic bag met 't eigenste Alcatraz van haar t-shirt erop en Hoeveel, vraagt hij, hoeveel voor zo'n zak?, Okee, zegt hij, maar misschien is de aankoop van honderd zakken tegelijk in strijd met de lokale wetten want het kind roept een cowboy te hulp en hij herhaalt: Honderd zakken, hij krijgt er twintig, na veel vijven en zessen, rent alreeds naar een volgende tent: Honderd zakken, en opnieuw verstomming, opnieuw een cowboy, hij legt beslag op vijftien stuks.
Zo draaft hij de hele kadestrook van Fisherman's Wharf op en af, koopt zakken en alaam en weer thuis in de betere buurt tussen Union Square en Market vangt hij te kleven en te spijkeren aan, knipt hier en daar wat randen weg van de bags zodat ze, opengeplooid, langs voor- en achterkant te gebruiken zijn, en bekleedt de muren van zoldering tot benee, nou, zo hoog hij vanop tafel of bed kan reiken, en aan 't eind hangt er tweehonderd vierentwintig keer de doddige boef te scheelkijken tussen zijn tralies en vierhonderd achtenveertig keer het woord. Hij laat zich, van vanzelfsprekende tevredenheid vervuld, diep wegzinken in de leunstoel en leest, leest. Property of... I spent time on... Honderd keer, tweehonderd keer. Tot ze in 't deurgat verschijnt met haar gloednieuwe roodlederen koffer om haar spullen in te werpen voor d'r vlucht naar Reno of Las Vee, wie zal het zeggen, en Hier, zegt hij, hier heb je je gevangenis. Grgrgr! zegt ze. Hij moet lachen om zoveel straling in
| |
| |
zoveel woede en uit het verborgene achter de fauteuil haalt hij de koffer te voorschijn waarmee hij haar klaarblijkend een lengte voorop ligt en Ha! gaat ze voort tekeer, meneer wil er vandoor! Een slikmoment lang houdt hij de adem in, zegt dan, stil, bijna op fluistertoon: Ik verdwijn naar de tabakslanden, naar de Indianen die ten onder gaan in echte gevangenissen, niet in een toeristendoos, naar de mopperende mijngravers die worden neergemept en bedolven, naar de mama's met zwerende klieren en huilende niños. Ik ga naar de gevangenissen van de diepere dood, zegt hij, en als door een ingeving getroffen laat hij zijn koffer weer neer, rukt één van de ongeknipte zakken van de muur en trekt die over haar manen. Verdwijn in Alcatraz, blaast hij tegen haar proestende hoofd daaronder, haar wroetende lichaam, haar borsten die háár Alcatraz met zwellender en zwellender kracht tegen hem aanduwen en een vreemd geluk suist door zijn oren: nu is ze van kop tot teen één met de muren rondom, de tralies neergelaten over haar hersenen, haar neuskant en haar nekkant erdoor omgeven.
Vliegt de Blauwvoet! roept hij nog en hij is het deurgat uit.
Het is een mooi verhaal, zegt ze, en je hebt het fantastisch mooi gespeeld. Het moet moeilijk zijn, zegt ze, al die stemmen te verenigen in die ene stem van jou.
Twee maar, eigenlijk, zegt hij, voor het ogenblik bescheiden, twee stemmen.
Drie, zegt ze.
Hoezo drie? zegt hij.
Zij en hij, zegt ze, plus jij. Dat zijn drie stemmen verenigd in jouw stem, zegt ze.
Vier dan, zegt hij.
Hoezo vier?
Welja, plus Alcatraz erbij, zegt hij.
Alcatraz is geen stem, zegt ze.
Dat denk je maar, zegt hij. Het aaa, zegt hij, remember... remember...
| |
2 Gustave
Gustave, zegt ze, ach, zegt ze, amice, amicissime. Wanneer je voortaan bij me langskomt, omstreeks ditzelfde uur, welke dag het ook moge wezen, bij welk weder ook, je t'assure je zult me hier vinden, hier aan de rand van dit bassin, deze piscine van niemendal. Je was nauwelijks afgereisd, is 't geen maand of wat geleden?, ik had mij hier neergezet om te lezen, het spreekt het was een boek van jou, Gustavo mio, kwam plots uit het grijze zwerk een witte zwaan scheerlings over de ligusterhaag en de rododendrons op mij toe gevlogen, liet d'r roze onderwerkje geruisloos neer op het tabletje water hier en zwom, heen, terug, en vloog weer. Sedertdien sla ik geen dag meer over, zet me neer op 't verbeide uur en lees, of 'k luister naar de regen op mijn paraplu. Stilaan voel ik de onrust komen: ontwijfelbaar zal op een keer de witte zwaan weer neerstrijken op mijn bassin, het staat vast dat ze dit zal doen, en ik zal ontbreken op het appel, opgehouden door een van die stupide bezigheden, de schoonmaak stel je voor, of ik ben op stap met deze of met gene, misschien lig ik wel in bed met jou zoals in de verleden tijd. Soms neem ik mij voor: ik laat me zinken tot op de bodem van het bad en blijf daar liggen, een week, twee weken, tien als 't moet, om het rendez-vous in geen geval te missen want je moet in 't leven niet zoveel fabels hebben gelezen om je af te vragen, die zwaan, wie weet wie is het die daar komt in 't wit - je bent er immers nooit zeker van wie (of wat) je niet ziet achter wie (of wat) je ziet - het zou wel eens Jan Langbeen kunnen zijn, of hoe je die knekelman ook wilt noemen, zo'n onverbiddelijke erotomaan in zwaan, het zou me niks verbazen sedert in mijn lichaam die onvoorstelbare, ongeneeslijke holte is ontstaan.
| |
3 Gustaaf
Gusta... haha... Gusta... hahaha... staaf-ha... staaf-ha... Zo maakt het hele schoolplein zich vrolijk met een naam, zo steken ze de
| |
| |
draak met zijn linksheid, zijn dagelijkse kippevellen. Hij draagt zijn hoed op één haartje om alsjeblieft toch bij hen te horen, te blijven. Daardoor komt het dat hij deze vervroren dag met zijn aangezicht boven op zijn aangezicht ligt gevallen, scholplat uitgestrekt op de spiegelende ijsbaan, zijn neus geschonden door zijn neus, zijn mond die 't bloed drupt op zijn mond, zijn tanden die in zijn tanden staan. Zelfs bij 't glijden is hij de abderiet die ze om de duivel niet willen missen. Daar betaalt hij voor, voor de schimptaal die van hen is, voor 't mommespel dat van hem is, met de peperdure pijnen van stilzwijgendheid.
| |
4 Gustav
Da kommt der Gustav angegangen
der hat nur ein Verlangen
das heisst mit seinem Dings da
über die Heidi zu hangen.
| |
5 Het pseudoniem
Interview van Diana van Os met de schrijver Gustaaf Mo voor ‘Klankes Literaire Agenda’ Waarom, waarde heer Gustaaf (aldus spreekt ze hem toe), waarom hebt u beslist om Gustaaf te heten? Waarom heet u bijvoorbeeld niet August, nu Gustaaf toch evenmin uw ware naam is, naar algemeen bekend is geraakt?
(Ze is een leukerdje, haar linkeroog is merkbaar groter dan het rechter, en de welgeteld drie sproeten die zij tijdens haar jonge leven heeft weten te vergaren, zitten in een kleine driehoek verenigd op één kaak, namelijk die van het Grote Oog. Ze schrijft over schrijvers in ‘Klaskes Literaire Agenda’, dat stond er te lezen in haar eerste brief.)
Algemeen is bekend, dame, dat August ofwel een naam is die toebehoort aan keizers, ofwel een naam is voor clowns. Even algemeen bekend is, dat ik niet het recht heb mij te rekenen tot de warrelende wereld van het circus. Voor zoveel tem- of zweefgevaar, voor zoveel tover, voor zo kinderlijk lachvertoon ben ik niet opgeleid, noch beschik ik daarvoor over het geëigende talent. Daarentegen, dame, daarentegen acht ik mij wel te behoren tot de min of meer exclusieve club van het cabaret. Wat ik beoefen, en met uw welnemen niet zonder éclat, dient gerekend tot het genre van vermaak dat in 't generaal onder die benaming wordt gerangschikt. Kortom, ik beschouw mezelf als een cabaretier, kalós kagathós, indien ik er dat, allicht een beetje verrassenderwijs, nog aan toevoegen mag.
Maar om welke reden dan, heer Gustaaf (zo spreekt ze hem verder toe), de naam Gustaaf gekozen? Is Gustaaf dan missschien een karakteristieke naam voor cabaretmeneren? Toch onmogelijk dat wij, mensen van het vak, daarvan onwetend zouden zijn?
(Er valt een vreemde eenheid te constateren in haar verschijning; of liever tussen haar verschijnen en haar optreden: een eenheid van tong, van blik, van curve(n). Ze werkt kundig met de drie tegelijk. Zijn antwoorden zien dan ook geen van de drie elementen over het hoofd: tegenover haar tong vermag hij zonder vrees de zijne te plaatsen, haar blik is voorlopig aan de winnende hand, dat mag haar evenwel niet overmoedig maken, aan haar curve(n) zal hij straks ten onder gaan, dat is waar ze op rekent, de appelteef.)
Om eerlijk te wezen, het liefst zou ik de naam Mozes hebben gedragen.
O Jezus, u rangschikt de Tien Geboden toch niet onder de cabaretkunst?
(Haar blik is purperzwart, net als d'r haar, je zou denken een zigeunermeid, maar nee hoor, een rasechte laatspaanse Noordse is ze, aan te wijzen vikingafkomst, dat stond er in haar tweede brief. Het gaf de doorslag: hij heeft een uitgesproken zwak voor 't menggenre, zo ontwikkelt er zich misschien een parallel in dit gesprek, het mengen namelijk, het gemengde. Daar moet hij zich in vastbijten: vraagwerk haat hij, het zal te lezen staan in ‘Klaskes Literaire Agenda’, maar alle mengen lokt hem.)
Gustaaf, mag ik u misschien voor de duur van dit gesprek Mozes noemen, kan ik u daar een plezier mee doen?
Dat mag u niet en dat kunt u niet en dat zult u niet, is u dat duidelijk?
| |
| |
(Hoe ze 't voor mekaar krijgt is hem een raadsel, maar de boord van haar decolleté zakt per stadium van twee replieken een paar millimeter, zeg maar een kleine halve centimeter, omlaag, terwijl de boord van haar jurk binnen diezelfde tijdspanne een paar millimeter, zeg maar een kleine halve centimeter, hoger kruipt. Hij weet al precies hoe lang hij dit gesprek moet laten aanslepen om de duinen te ontwaren en verder 't hele strand- en zeelandschap in volle glorie onder de zon van 't woordvergrijp.)
Mozes dus, heer Gustaaf, als diepere geheime wens. Mag ik het aldus formuleren?
De joden, dame, vertegenwoordigen niet alleen het uitverkoren volk, ze zijn bovendien door God gezonden cabaretiers: ze lijden het meest, ze lachen het meest, bidden het meest. Daaruit kan alleen grote kunst ontstaan en is er groter kunst denkbaar dan de cabaretkunst, de kunst die mengt?
Klagen doen ze ook wel, dacht ik.
Bidden en klagen 't gaat vaak samen, ik geef het toe, maar nog is het klagen niet geronnen of er is met lachen alweer begonnen, indien u mij even dit klassieke cabaretrijmpje toestaat. Ik wil zelfs beweren: daar klagen ze voor, om kruid te vergaren voor hun geinen. En het lijden, ochgod dame, is het niet waar misschien dat lijen het fijnst met lachen vrijt? Enfin, bij geboren cabaretiers als zij gaat dat zo, al eeuwen geven ze daar een voorbeeld van. En van vrijen gesproken...
(Daar heeft hij een ogenblik lang de curve(n) laag en hoog uit het oog verloren, is met zijn aandacht ten volle bij haar mond gebleven, haar al te vratige tanden, en bij wat met de mond zo samenhangt, de neus ook erbij, en de tong, de geur der schaarse woorden nog, en 't kietelt in hem iets wakker en hij vraagt zich af wat zal dit wezen, concludeert derhalve: Deze toverkol van git in 't wit is bezig mij te beduvelen, wat zit zij hier te mengen?)
Van vrijen gesproken?
Zand erover.
Dus u heet niet echt Gustaaf, dat hebben we goed begrepen, en ook niet August, om het meegedeeld beginsel, en ook niet Mozes, maar heho! en excuus indien ik insisteer, het is toch alsjeblieft niet zo dat u in 't secreet juist wel Mozes heet, of een naam draagt die daarmee gelijkenis heeft, terwijl u zich om deze of gene reden die dan gauw aan 't licht moet treden, de naam August hebt aangeschaft om daaarmee uw eigen naam, die ook weer uw ware naam niet is, misschien zelfs Mozes is, of een naam die daarmee gelijkenis heeft, wanvoeglijk te verdonkeremanen? Heho!
Niet August maar Gustaaf, dame.
Gustaaf, om het even.
Kijk mij aan, waarom zou ik mij tot zoiets lenen?
Omwille van 't cabaret, het mengen, een truuk, weet ik veel.
Voor 't laatst: ik heet niet Mozes, voor het laatst: ik zou liefst zo willen heten, voor het eerst: stop ermee want we doen aan heiligschennis.
Het staat er, neergeschreven voor ‘Klaskes Literaire Agenda’.
Daarvoor, ik bedoel om zo te heten, is de schuldenlast van al diegenen die niet Mozes heten, zelfs het liefst die naam zouden hebben meegekregen, of een naam die van dezelfde familie is, te onuitwisbaar blijven wegen. Ik ben weliswaar een ingetogen menger van cabaretgeschrijf, maar een simpel cabaretier als ik beladen met een identieke schuldenlast als ieder ander simpel cabaretier op deze wereld die niet Mozes heet en ieder simpel niet-cabaretier op deze wereld die evenmin Mozes heet, noch een naam draagt die van dezelfde familie is, iemand zo beladen moet bescheiden zijn en heet zich August.
Gustaaf, dacht ik.
De media, zij brengen mij in de war.
De schuld, daar hadden wij het over.
Wij lijden te weinig, wij lachen te weinig, wij bidden te weinig. Wij zijn bovendien de cabaretiers of de non-cabaretiers die de historische cabaretiers bei Nacht und Nebel te schandelijk aan hun strop en vreze hebben gelaten, zo niet erger! Welke spons zal daar schuimend genoeg voor wezen? Het enige wat niet verder te mengen is, is de
| |
| |
ene cabaretpersoon of niet-cabaretpersoon met het hoofd dat om 't ras of geloof van de koterhaak krijgt en de andere cabaretpersoon of niet-cabaretpersoon met het hoofd dat van kop tot teen als ik zo zeggen mag, van schuld blijft vervuld. Hebt u 't?
(Het is zover. Ze slikt haar appel bol naar buiten, naar binnen, en ook de in curve(n) komt beweging, er trekt iets schommelends door haar leden, het lijkt van dichtbij continu onduleren wat ze doet. Hij steekt, zoals van lang tevoren vastgelegd, zijn hand uit naar haar knie, maar dat is onjuist: reeds heeft ze zelf haar knie stiekem onder zijn pols geschoven, geeft het been judicieus een siddering mee. Zo worden hem door Klaskes Almanak zonder meer de wapens uit de hand genomen. Hij drukt een loense greep op d'r schijf en denkt: Ik wil wel eens weten, straks, wat ze in haar kladboek over haar tong heeft gekakt.)
Kunt u voor ‘Klaskes Literaire Agenda’ nog een paar namen opgeven van, volgens u, illustere hedendaagse cabaretrepresentanten?
Toutes les nuances confondues: Samuel Beckett, de kroon, Nabokov, de vlinder, Woody Allen, het intellectuele hart, en Leopold Bloom en Kobinski en... en...
Wie is Kobinski?
Een loeder, hij is gelukkig op tijd gestorven.
Heer Gustaaf (zo spreekt ze hem weer plechtig toe) is u daar zoveel aan gelegen? Ik meen, zoudt u heus een jood willen zijn?
't Is hier geen sprake van willen maar van...
Ja?
Het is al iets, te weten wat schaamte betekent.
(Haar schouders staan nu fier te lokken, haar kin aanroept de hemel. Waar wil ze naar toe? Naar hém hier wil ze toe, hij heeft 't begrepen. O de heks, de tovernimf, en reeds maakt hij zich klaar om zich met lijf en lust op haar neer te laten, maar zie, zo stookt hij nog:)
Dame, uw brieven hebt u goed en wel getekend, met de naam Diana indien ik mij juist herinner, en ook onder uw teksten over schrijvers hier en daar stond diezelfde naam te lezen, terwijl u en ik, en ik in ieder geval, heel zeker weten dat u niet zo heet, dat u...
Die naam, heer Gustaaf, heb ik gevonden in een boek van Vestdijk.
(Dat zit ze dik te liegen, wie met haar curve(n) heeft ooit een boek van Vestdijk in de hand gehad?)
Luister goed, lieve dame van de jacht en de maan, om ‘Klaskes Literaire Agenda’ niet te vergeten, u zegt mij hoe u waarlijk heet of zoals de oude mannen uit het Oude Testament zo zal ik u...
Sarah (zegt ze snel), bij Odin ik zweer het (en terwijl ze voor het laatst haar valselijke onderwereld tot getuige roept - op een haar na was hij in haar hinderlaag getrapt, de leugenzaak - gaat plots haar decolleté hoog dicht tot nabij haar appel, zo vindt hij, en haar rokzoom schuift laag over knieën enkelwaarts, dat vindt hij ook, maar haar pupillen en 't hele Grote Oog gaan eindeloos open als 't blauwe van de Rode Zee en daar, dáár verschijnt hij in en)
O Saartje (zegt hij), Saartje, dit is het monumentaal moment van mengen!
(Even nog legt ze haar door balpuntpen bevlekte vingers kuisjes op zijn lippen.)
En jij (zegt zij), nu jij: zeg mij je ware naam vooraleer wij aan 't roeren en aan 't koeren gaan.
Gustaaf, Saartje-mijn, Gustaaf, zowaar ik leef. En zelfs indien de jouwe Edith was dan nog bleef de mijne Staf!
Ach, misschien is het toch wel August, ik ben bijna zeker.
Omdat je dat zo vindt, dat ik een clown ben, daarom?
Ik laat je denken wat je wil, daarmee leg ik mij voor je open.
(Dat zag hij. En haast was hij blij dat hij echt niet Mozes heette, of een naam die daarmee gelijkenis had, alhoewel... Misschien was de dag niet ver meer af dat hij 't weer zou weten, hoe hij op 't moment van sterven precies zou heten.)
|
|