Maatstaf. Jaargang 41(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Paul Gellings Gedichten La roche des fees Schemerig tussen de bomen het beeld van wat zich hier heeft voltrokken: een kracht voorbij alles perste, perste, perste - dit monument moest en zou uit de aarde! Wat ooit wel begrepen zal zijn, want heel licht trilt van binnen nog iets als herinnering aan de dagen, waarop aan haar voet overdadig gefeest werd. Zoemend de middag, sjirpend de avond; wanneer de stem van dit oeroude land goed wordt verstaan, dan valt samen met steen avontuur te beleven. Van zang. Dans. Ranke enkeltjes. Zaad in het gras. [pagina 62] [p. 62] Avallon Waar karakter begint. Huizen langzaam tegen een helling ontstaan. Steeds dichter aaneengegroeid, terras voor terras naar boven geklommen in buurten zichzelf overschaduwend tot vlak aan de vesting. Daar, in de stilte van de eenzaamste slaap, kraakt zonlicht in grind. Smeult onder de platanen altijd nog angst voor beleg en snelt schor een klokslag voorbij om meteen in het zwarte gat van een steeg te verdwijnen. Karakter begint waar de wereld zich opdringt. [pagina 63] [p. 63] September Geen twijfel welke maand we schrijven, want het einde hangt al in een lucht die zachtjesaan de zomer heeft gezeefd tot stofgoud overdag, terwijl de stad steeds meer verandert in een nachtboot onrustig wachtend op het schemerdonker. Waarom de klokken deze dagen zo lang worden bespeeld? Vraag dat eens aan de beiaardier; hij zal je graag vertellen dat hij God niet is, maar voor zichzelf eindeloos kleunt - soms raak, soms mis. Nu valt kortom de schaduw van het jaar, diepe plooi in het seizoenenlinnen. Waar weemoed het getouw bewoog. [pagina 64] [p. 64] Rodenweg Daar wonen mijn gedachten, of liever: ze klitten aan de bosjes, waar altijd bladeren vergaan tot raderen in het gehavend uurwerk van november. Leeg fladdert een envelop van struik tot struik, een bed met wilde rozen deint nog even op de drempel van de winter, de avond ruikt naar hond en kots. De brief kent iedereen hier: waarom toch onder het uithangbord van een café, waar eens de stad in water overging? Waar eens de boten snikken heetten en ik mijn mond voor het laatst verzwikte op jouw marmeren masker. [pagina 65] [p. 65] Huwelijk Wij proberen nu de tijd tussen twee ringen in te klemmen, met bloed het kind besmeurd, uitgewoond het grote huis, een spinneweb door ons opnieuw gespannen en voorzien van wingerd op het zuiden. Een lange zomeravond doorkruist hier de seizoenen, wij leven binnen, buiten, door elkaar. Haast is dan ook verre van geboden, al glijden de dingen weg uit ons bestaan: het kind allang gewassen en op reis, terwijl wij achterblijven met de vraag aan welke hand de ene ring zich even bij de andere voegt. Vorige Volgende