| |
| |
| |
Alexandr Poesjkin
Herinneringen in het Tsarendorp
Een trieste nachtwade hangt over
In stilzwijgen en slaap liggen vallei en lover
En grijzend nevelwoud rondom.
Een beekje fluisterend door eikenschaduw ijlend,
De wind op bladeren wegdromend zonder zucht,
De maan gelijk een zwaan in zilvren wolken zeilend
Vol majesteit, zonder gerucht.
Zij zeilt, en alles om haar henen
Drinkt en verspreidt haar bleke licht,
Oeroude linden staan in rijen langs alleeën
Waarachter wei en heuvel ligt,
Waar met een populier een wilgje is verweven
En zich weerspiegelt in het wiegende kristal,
En waar de lelie bloeit in weelde, schoon, verheven,
De keizerin van veld en dal.
En water hangt als kralensnoeren
In heuvelland van kiezelsteen,
De luie golven van een stille vijver roeren
Zich bij het nimfenspel alleen,
En daar ook rijzen hoog op rondbogen gedragen
De zalen van een vorst in stille statigheid.
Was hier der goden woon, die sinds hun gouden dagen
Ruslands Minerva is gewijd?
| |
| |
En was hier, tsarenhof der lusten,
Het middernachts-Elysion,
Waar Ruslands adelaar, de leeuw te sterk, kon rusten
Voorgoed is nu het goud vervlogen van die tijden,
Toen hield de Grootse Vrouw de scepter, waar met roem
Bekranst zich Rusland in geluk en stilte vleide
Gelijk een fris ontloken bloem.
Herinneringen aan die jaren
Beroeren hier bij elke schrêe
De Rus, en met een zucht laat hij zijn blikken waren:
‘Zij nam het alles met Zich mee!’
Op grazig groene wal zich nêervleiend, verzonken
In peinzen zwijgt hij, hoort naar wat de wind ingeeft,
Vervloten tijd ziet hij als voor zijn ogen vonken,
Stille vervoering roert zijn geest.
Hij ziet het woelen van de baren
Om een bemoste, harde rots
Met een gedenkteken. Daarboven slaat een arend
Zijn vleugels uit, sterk, jong en trots.
Drievoudig wikkelt zich - gevlochten bliksemschichten -
Een zware keten om de schrikkelijke zuil
Waar grijze golven slaan en voor het voetstuk zwichten -
In blinkend schuim sterft hun gehuil.
En hier verrijst een simpel teken
- Waar grimmig naaldwoud zich verdringt -
Dat smaad van de Kagoel van eeuw tot eeuw zal spreken
En u, lief vaderland, bezingt.
Onsterfelijk zijt gij, o! Russische giganten,
In tegenspoed gestaald, geadeld in gevecht,
Jekaterina's schaar van trouwe geestverwanten,
Uw adel worde voortgezegd!
| |
| |
Luid tijdperk vol van twist en oorlog,
Getuige van de gloriepracht
Der Russenstam: Orlov, Roemjantsev en Soevorov:
Verschrikkelijk Slavengeslacht
Greep als Peroen-en-Zeus de zege en vervulde
De wereld van ontzag voor zijn vermetelheid;
Derzjavin en Petrov zongen de helden hulde
Op een triomflier begeleid.
Jij, onvergetelijk verleden,
Vervloog, en spoedig kreeg een heel
Nieuw tijdperk nieuwe krijg met nieuwe gruwzaamheden
Te zien - leed is des menschen deel.
Er blikkerde een zwaard, van een ontembaar, bloedig
Monarch, die achterbaks, in driestheid was gekroond,
De zweep van het heelal - en oorlog gloorde spoedig
Opnieuw, als dreigend ochtendrood.
En zie, vijanden overstromen
Het moederland met groot tumult,
De steppe vóór hen ligt in diep duister te dromen
En bloeddamp heeft de grond verhuld.
Het vuur grijpt om zich heen in steden en gehuchten,
Aan alle kanten staat de horizon in brand,
Het ongerepte woud behoedt wie moeten vluchten,
De ploeg rust ledig op het land.
Zij rukken op: niet te weerstreven
Is hun vernietigend geweld.
Bellona's zonen zijn ten dode opgeschreven,
Een bleek, ijl leger, ongeteld.
Een grimmig schimmenrijk wacht hen die zijn gevallen,
De rest doolt door het woud, door nachtstilte omringd,
Maar hoor, een strijdkreet scheurt de nevel, en het schallen
Van maliën en zwaarden klinkt.
| |
| |
Vrees dan de kracht van Ruslands zonen,
Gij heirscharen van vreemde stam,
Nu jong en oud, om u uw driestheid te belonen,
Op wraak belust in opstand kwam.
Beef! want uw laatste uur, tiran, heeft nu geslagen.
De zege of de dood: één enkel doel. Aanschouw
In iedere soldaat een held van onze sagen,
Aan Roes, het heilig altaar, trouw.
De paarden popelen, de dalen
Zijn met soldaten dicht bezaaid,
Gelid volgt op gelid, om wraak en roem te halen,
Wijl in hun borst de geestdrift laait.
De donder dreunt, en zie: de strijd ontbrandt. Zo ijlen
Zij hongerend naar prooi het slachtfeest tegemoet.
De lucht trekt dicht en wordt gekliefd door zwaarden, pijlen,
Een schild vangt een fontein van bloed.
De drieste Galliër moet vluchten,
Het is de Rus die zegeviert!
Maar eenmaal nog krijgt hij, de in de strijd geduchte,
Een lichtkrans van wie 't Al bestiert.
Hier, op Borodino's in bloed gedrenkte velden,
Kon zijn verwatenheid en woede op dit uur
De grijze generaal nog niet voorgoed vergelden,
Wee! Fransen op de Kremlinmuur...!
Mijn Moskou! Hier ben ik geboren
En hier was mij een gouden tijd
- De uren van een kind, een bloem in knop - beschoren,
Geen zorg, geen pijn, geen narigheid.
Met bloed besmeurd en aan de vlammen prijsgegeven
Zag jij de vijanden van mijn lief vaderland;
Voor jou zocht ik geen wraak en gaf ik niet mijn leven,
Als koud vuur heeft mijn toorn gebrand...
| |
| |
Waar zijn de schoonheid en bekoring
Der duizend koepels, van mijn thuis?
Er resten van de stad, de schoonste, die teloorging,
Alleen ruïnes, as en gruis,
Weg zijn de bouwwerken van heren en van tsaren,
Jouw troosteloze blik beklemt het Russisch hart,
De vlammen maakten puin van wat paleizen waren,
De torentransen werden zwart.
En waar een woon in schone luister
Voor schaduwbos en tuinen was,
Waar het naar mirte rook en lindebomen ruisten,
Vindt men slechts sintels, stof en as.
Bij stille zomernacht, in wonderschone uren
Dringt geen rumoer meer door van vreugde en vertier,
In glinstrend oevergroen branden niet langer vuren,
Want dood en stilte heersen hier.
Aanschouw dan, moeder onzer steden,
Hoe God zich op hen, vreemden wreekt!
Hun ondergang zij jou tot troost, wanneer Hij heden
Hun trotse ruggewervels breekt.
Zie, hoe zij op hun vlucht niet durven om te kijken,
De sneeuw, in bloed gedrenkt, wordt rood. Terug! terug -
Om in de nacht aan pest en honger te bezwijken,
Met Ruslands leger in de rug.
O Galliërs! die zich als wolven
Over Europa hebt verspreid,
De sterksten beven deed: ook uw graf werd gedolven!
O angst, o gruwelijke tijd!
Bellona's oogappel, Fortuna's zoon! jij toonde
Voor waarheid, wet, geloof, niet de geringste schroom,
En jij, die koningen te zwaard, hoogmoedig hoonde,
Verdampte als een bange droom!
| |
| |
De Rus is in Parijs! Men zoeke
De wrake-toorts! Gallië, neig
Uw hoofd! Maar zie: de Rus, opdat men zich verzoene,
Schrijdt met een gouden vredestwijg!
Nog galmt het oorlogstuig, nog steeds wordt er gestreden,
Mistroostig Moskou lijkt een nachtsteppe, maar geen
Verderf maar heil brengt hij de vijand, en de vrede -
Een zegening voor iedereen.
O Kleinzoon, Catharina waardig!
Waarom verzengt gij niet míjn hart,
Maar, Aoniden, vond ge hém uw hemel waardig,
Werd híj het Slavenheir tot bard?
Schonk mij Apollo toch de gave van het dichten,
Mijn borst tot lafenis: der sferen harmonie
Zou klinken in mijn lier en zou het zwart verlichten
Der tijden - met uw, uw motief!
O Skald, uw klanken zijn ontsprongen
Aan Ruslands bron, in vriendenkring
Hebt gij met vlammend hart, bij gouden harp, gezongen
Van onze strijd! Treed aan en zing,
Opdat opnieuw ons hart bij uw nerveuze snaren
Ontvonkt, de Held ter eer. O harmonieën, vliedt!
Opdat een jong soldaat uw roep zal wedervaren
En hoort naar uw geharnast lied!
|
|