C.O. Jellema
Portfolio/Over Hester Schroor
Muziek van Simeon ten Holt, diens Canto ostinato of Natalon in e, op cd en onafgebroken gedraaid als zij werkt: binnendringende straatgeluiden bant Hester Schroor daarmee uit; muziek van een gecompliceerde eenvoud, waarvan de minimale klank- en ritmeverschuivingen haar in een gemoedsgesteldheid van rust en concentratie brengen. De beide hoge vensters van haar werkkamer zijn afgedekt met dichtgeweven vitrage. Zij zit aan haar tekentafel met de rug naar het daglicht. Aan de wanden eigen en andermans werk, een bestorven kelim, een oude porseleinkast. In een vitrine het witgeprepareerde geraamte van een nimmerzat.
Hester Schroor werd op 27 december 1960 in Groningen geboren. Zij studeerde er aan de Academie Minerva van 1980 tot 1985. Wout Muller bracht haar de techniek bij, de kennis van verf en materiaal. Inhoudelijk stimuleerde Ger Siks haar, bij de keuze van onderwerpen, bij het doordenken van hun symbolische gehalte. Zij volgde, om het met een ouderwets woord te zeggen, een roeping; toen zij een kind van een jaar of tien was, wenste zij haar tekeningen op te prikken tussen de schilderijen van het Stedelijk Museum in Amsterdam.
In het begin werkte Hester Schroor in een gemengde techniek van aquarel, potlood, tempera. Nu uitsluitend nog, maar soms gecombineerd met bladzilver of bladgoud, in tempera. Olie is haar te glad. Zich meer tekenaar dan schilder voelend, kan zij in tempera, in vele laagjes over elkaar heen, schilderend tekenen.
Een canto ostinato is het oeuvre van Hester Schroor. Voor haar mensfiguren, hoe verschillend zij ook zijn qua leeftijd en karakter, in houding of detail der attributen, grotendeels vrouw, soms man, kiest zij geen ander model dan het beeld dat zij van zichzelf heeft. Liefst het lulligste, zegt ze met zelfspot: het teruggetrokken kinnetje, te hoge schouders, kromme nek, piekhaartjes. Maar haar portretten zijn, vindt ze, tevreden met zichzelf, en alleen een beschouwer die in zichzelf heeft verdrongen wat hij in hen gedwongen wordt te herkennen schrikt ervan. Tijdens hun ontstaan op papier is er een moment waarop de maakster een glimlach waarneemt die later niet meer is te zien.
Aanvankelijk als een tussendoortje, later even serieus als haar mensfiguren, schildert zij ‘om vriendelijke portretten te maken’ dieren, een olijk olifantje, de vogel nimmerzat. Zij noemt deze dierportretten ‘stillevens’.
Als er nu al, bij een nog zo korte loopbaan, een ontwikkeling in haar kunstenaarschap aantoonbaar is, dan, behalve natuurlijk in technisch opzicht, die naar een soberheid toe waardoor de uitdrukkingskracht verhevigt. De wonderlijke combinatie van in de teerste tinten geschilderde griezeligheden, zoals oorhangers van echte vleermuis, met de luxe van bladgouden hoofdtooi rond een gelaat waar de eenzaamheid hooghartig van afstraalt, die combinatie van huiver, mededogen en afstandelijkheid is de onmiskenbare signatuur van Hester Schroor. Alles wat van haar gezichten is af te lezen: kwetsuur, hulpeloosheid, innerlijke leegte, isolement, zelfbewuste lelijkheid, verleent zij glans van aristocratie. In elk van haar portretten triomfeert de fascinatie over de huiver. Alsof zij zelf altijd alleen maar oud is geweest: hoe zou zij anders in deze onvergetelijke, door ervaring getekende gezichten, voor zij hen op het papier voltooide, een glimlach hebben kunnen zien?