goeie kamer in brand vloog. De vloerbedekking zorgde voor een snelle verbreiding van het vuur. Ik was zo gebiologeerd door de grote vlammen dat ik mijn hoofd tussen de tralies van de box had gestoken en niet eens merkte dat iemand mij daar weer tussenuit probeerde te trekken. Voordat de brandweer aan kwam loeien, hadden mijn vader en mijn oudste broer het vuur al uitgemaakt. De dekens waar ik onder geslapen had, bewezen daarbij een goede dienst.
Een paar maanden later zat ik voor het eerst van mijn leven in een trein. Samen met mijn vader. We waren op weg naar het dorpje Echt omdat daar een smid woonde die onderdelen voor onze kapotte ploeg in voorraad had. Halverwege de reis stapten drie soldaten bij ons in de coupé.
‘Wil jij een dropje?’ vroeg een van hen terwijl hij een rol drop uit zijn borstzakje haalde.
Omdat ik te verlegen was om onmiddellijk te antwoorden, begon mijn vader een gesprek met de soldaten. Hij draaide zijn rug naar me toe en vroeg joviaal: ‘Waar zijn jullie gelegerd?’
Ik zag geen kans meer te zeggen dat ik wel een dropje lustte. Niet dat ik daar lang over piekerde want het gesprek met de soldaten was erg spannend om naar te luisteren. Ik begreep niet waar ze het over hadden maar de drie maakten wel een voorname indruk. Iets waar mijn vader, ondanks zijn gekanker op alles en iedereen, wel gevoelig voor was. Toen hij 's avonds thuis aan tafel over de ontmoeting sprak, leek het alsof hij vergeten was dat ik de drie soldaten ook had ontmoet en dat hij misschien niet eens een gesprek met hen had gevoerd als ik er niet bij was geweest. Zijn verslag van de ontmoeting kwam bovendien helemaal niet overeen niet wat ik ervan onthouden had. Die soldaten - militairen zoals hij ze noemde - zouden ademloos naar hem geluisterd hebben. Toch had ik duidelijk gezien en gehoord dat zij vooral aan het woord waren geweest.
Niet zo heel lang daarna zag ik weer soldaten. Nu niet in de trein maar op de zojuist bij ons thuis aangeschafte televisie. Misschien waren het geen soldaten maar uniformen droegen ze in elk geval wel. Er hing een grafstemming bij ons, ondanks en tegelijkertijd dank zij de nieuwe televisie. De president van Amerika was doodgeschoten. Dat was nog eens wat anders dan de stilstaande verhaaltjes die mijn oudste broer op de door hem toegeëigende groen-metalen filmprojector draaide. Een van die filmpjes heb ik nooit helemaal kunnen zien omdat de projectorlamp met bajonetsluiting tot tweemaal toe tijdens de vertoning van ‘De doos van Pandora’ knapte. Nadat mijn broer de lamp voor de tweede keer op eigen kosten had vervangen, was voor mij de kans verkeken nog ooit aanspraak te maken op het mysterieuze filmtuig. Het ding bleef nog jarenlang kapot op zijn kamer staan met ‘De doos van Pandora’ in een kokertje ernaast. Op het spoeltje had hij - met gevoel voor ironie? - het flauwe filmpje ‘De toverlamp van Alladin’ gezet. Maar na de komst van de televisie leek zijn bezitsdrang en de daarmee samenhangende investering van een belachelijke ouderwetsheid. Dat zag hij kennelijk zelf ook zo en toen hij mijn nieuw verworven neerbuigendheid niet meer kon verdragen, heeft hij het apparaat waarschijnlijk stiekem weggegooid. Ik heb het tenminste nooit meer gezien.
Als mijn vader 's avonds van stal kwam, zette hij als man van de wereld de televisie aan. Deze tot routine geworden handeling had veel veranderd in zijn leven. We waren aanmerkelijk vroeger gaan eten om de koeien eerder te kunnen melken. Het 's avonds doorwerken werd, op zomerse hooidagen na, afgeschaft. En de goeie kamer werd voortaan niet meer alleen op zondag gebruikt maar elke avond omdat de televisie daar was neergezet. In het verlengde van deze veranderingen werd zelfs de stadse gewoonte overgenomen van het zich wassen en omkleden aan het begin van de avond. En al gauw werden andere zondagse gewoontes op doordeweekse avonden gewoon, zoals daar waren het drinken