Mensje van Keulen
Dagboek: mei 1976
7 mei
Hoeveel tijd verstreek? Ik schrijf aan de opnieuw gelakte, ronde, ijzeren tafel bij het licht van een nieuwe buitenlamp. Het moet een uur of twee zijn en het is nog steeds warm. Ik dronk mijn glas pils leeg, rookte. Ik weet niet hoe ik het op moet schrijven. Al 4 dagen niet.
Een nieuwe fles bier halen. Dat eerst.
4 mei, omstreeks 1 uur: Loesberg belde en vroeg of hij me die dag af en toe mocht bellen.
Natuurlijk Loes, waarom?
Er was een treinongeluk gebeurd, bij Schiedam, en Carry was niet op haar werk en hij had nog niets van haar gehoord. Haar vader had dit om 11 uur aan de telefoon verteld.
Hij zei: ‘Ik heb hetzelfde gevoel als de keer dat ik écht zelfmoord wilde plegen.’
‘Ach Loes, de treinen erna zullen ook vertraagd zijn, misschien zat ze daarin, misschien kan ze je niet bellen, is het een chaos.’
Misschien. Paniek om het hart.
Loesberg (foto: Lon van Keulen).
‘Twintig doden. Tot nu toe.’
Ik smeekte hem zich te concentreren op het verkrijgen van een kalmeringsmiddel en beloofde niet te bellen. (De telefoon als moordenaar. Neem niet op en er gebeurt je niks.)
In een roes, misselijk, reed ik naar de Hobbemakade waar ik een afspraak met Dory had om een huis te zien. Te klein. Driehoog. We dronken thee. Dory belde de heer M., schakel in de woningbouwvereniging. We gingen langs. Dezelfde praatjes van M. over mooie meiden, de maat van borsten, hoeren op zolders, etc. Hij streek met zijn vingertop over die andere top onder de rand van zijn broek, zei dat hij me misschien een 8-kamerwoning met tuin kon aanbieden.
Loesberg, god jezus Loesberg. Voortdurend ging het door me heen.
Ik bracht een defecte cassetterecorder naar Duivendrecht, reed met het gevoel van honderd ongelukken.
L. belde niet.
Ik belde weer het anp. Het nieuws over de ramp was nauwelijks gewijzigd. De telefoonnummers voor mensen die de namen van de slacht- t offers wilden horen, werden niet meer genoemd.
Hij belde kwart voor 6. Een huilend wrak.
‘Ze is dood! Ze is dood!’
Alles wat ik zou zeggen, zou fout zijn. Alles wat ik niet zou zeggen, zou fout zijn. Hij liet de hoorn los, onder geschreeuw: ‘Ik snijd m'n polsen door! Ik verbrand alles! Het moet er nu dan maar eens van komen!’
Loes! Loes! Loes! schreeuwde ik aan één stuk.
Hij kwam terug. Wanhoop, kalmer, wanhoop, kalm, kil.