‘Je hebt pech. Juist die jaargang is in december naar de binder gegaan.’ Dan zoekt zij ook nog adres en telefoonnummer van het Architectuurmuseum voor me op.
‘Ik zou wel even van tevoren bellen. Ik geloof dat ze gesloten zijn, om de achterstand weg te kunnen werken.’
Ik heb geen kwartje meer. Ook dat krijg ik van Mies.
Bij het Architectuurmuseum neemt niemand de hoorn op.
Terug naar station Sloterdijk. Ik ontdek nu dat het dak van blauw plastic dat deze futuristische constructie gaat bekronen, het hele Coengebouw aan het oog onttrekt. (‘Ik ben er maar mee gestopt, mensen uit te leggen hoe ze hier moeten komen,’ zuchtte Mies.)
Hoe kom ik op het goede perron? Op een bord bij een trap zie ik ‘richting Amsterdam cs’. Zo kom ik op perron 4. Maar de eerstvolgende trein naar Amsterdam cs vertrekt vanaf perron 6. Weer trappen op, trappen af; weer die rotwind. Dat mensen hier willen wonen...
Ik heb nog een paar uur. Volgens de ccp is die eerste jaargang van Het Volk ook aanwezig in de Amsterdamse ub aan het Singel. Ik ken het gebouw alleen van buiten. Dat wordt interessant.
Ik betreed de aankomsthal. Wat nu? Een bord: ‘garderobe’. Daar hangt een mevrouw mijn jas op. Mijn tas moet in een kluis. Gelukkig is er een vrij. Nog voordat ik het deurtje gesloten heb klinkt het achter mij: ‘Die doet het niet!’
‘Oh... mag ik mijn tas dan meenemen?’
Nee, dat mag niet. Maar verderop is een kluis die ‘het doet’.
Weer een horde genomen.
Zo te zien heb je hier een massa afdelingen. Waar beginnen? ‘Oude en zeldzame werken’: dat lijkt me wel iets, daar is het vast niet zo druk, dan vraag ik daar wel weer verder.
Een serie trappen op, dan de deur door. Inderdaad: weinig mensen, een gewijde sfeer, en een heer achter de balie die het heerlijk vindt om inlichtingen te geven. De kranten liggen in de dependance, in Bullewijk. Als ik vraag waar dat is vertrekt zijn gezicht, alsof hij zich verslikt in een te zure bom. Hij mompelt iets van ‘Bijlmer’. Hoewel ik duidelijk probeer te maken dat het mij maar om één nummer van één jaargang gaat, begint hij omstandig uit te leggen dat sommige mensen een hele reeks jaargangen (breed armgebaar) willen doornemen, ‘Ja kijk, dan kun je beter meteen naar Bullewijk’, naar de dependance dus. Maar als het om een kleine hoeveelheid gaat - ‘en u weet zeker dat wij het hebben? Weet u het nummer, de signatuur? Ja, van de ccp zegt u, maar ik zou het toch nog maar even hier controleren!’ - als het om een kleine hoeveelheid gaat dus, dan kunnen ze die hierheen halen ‘en dan kunt u hem morgen inzien’.
Hm. Morgen? Eigenlijk hoopte ik deze kleine, onbenullige karweitjes in één dag te kunnen opknappen. Maar vooruit - morgen wil ik toch nog wat dingen in Amsterdam doen. Op dus naar de uitleen. Weer trappen, gangen. Dan kom ik in een drukke hal met een laag plafond, een kale, grauwe entourage, het heeft iets van een openbaar toilet. Weer een balie, en daarachter zitten, met tussenafstanden, mensen, en vóór elk van die mensen staat weer een rijtje andere mensen. Op welk loket gokken? ‘Inschrijving’, lees ik ergens. Ik zal wel eerst een pasje moeten hebben, een bezoekerskaart invullen of zoiets. Als ik bijna aan de beurt ben zie ik een bordje waarop iets staat over ‘geldig legitimatiebewijs’. Mijn giropas zit in mijn zak, maar die is vast niet goed. Wat heb ik nog meer bij me? Mijn ovkaart. Die zit in mijn tas, in het kluisje, ergens ver weg, beneden, twee, drie, hoeveel trappen? Het zweet breekt me uit. Dan flitst iets anders door me heen, een sprankje hoop: ik wil immers niks lenen, alleen maar ‘ter plaatse raadplegen’. Wie weet kom ik er ook zonder ‘geldig legitimatiebewijs’ doorheen!
De balieman vraagt de klant vóór mij naar zijn collegekaart.