met zijn schoonzoon aan tafel, ook niet na zijn attaque, toen hij eigenlijk alles van vroeger vergeten was. Bij die dochter in huis is hij snel gestorven. Beter zo, want als je niet buigen wil voor de jap molesteren ze je.
Wij hebben nooit geweten wie zijn familie was. Mijn moeder was wel nieuwsgierig toen we nog maar pas in Holland waren. Ze wilde dat allemaal graag weten. Nu niet meer, nu zegt ze altijd: “Vroeger is voorbij. We moeten naar het heden kijken.” Ze kan zich niets meer herinneren. Zelfs haar eigen dochters herkent ze niet meer.
Ik werkte bij een verzekeringsmaatschappij, dat grote gebouw waar jij mij altijd af ging halen als je bij ons logeerde, en elk jaar gingen we met onze personeelsvereniging op reis, en dan ging oma altijd mee, soms ook mijn andere zusjes, maar jouw moeder niet zo vaak, want zij wilde jouw vader nooit alleen laten. Jouw droge vader zei altijd: “Waarom moet ik van het ene koude land naar het andere?”
De eerste keer gingen we naar Duitsland. Je tante Manda had in de atlas van mijn vader het dorpje waar onze Pruisische opa vandaan kwam gevonden. Toen hebben we met de chauffeur gesproken en gevraagd of hij, als de anderen het goed vonden, een omweg wilde maken om bij dat plaatsje aan te keren. Oma stopte hem wat honderdjes toe voor de benzine, en niemand vond het bezwaarlijk als we met een grote bocht naar onze vakantiebestemming gingen. Mijn chef zei: “Jossa, jouw mooie moeder krijgt altijd overal alles voor elkaar.” Opa ging nooit mee, die bleef bij zijn vogels. Net als Didi, de man van tante Manda, die wilde ook nooit op reis vanwege zijn vogels immers.
Toen tante Manda het op de kaart van de chauffeur wilde aanwijzen stond het dorp er niet op. Ze had de plaatsnaam wel in haar adresboekje genoteerd, maar ze had de grote wereldatlas van opa niet meegenomen. De chauffeur was erg welwillend, een vrolijke man die altijd grapjes maakte. Hij bleef zoeken, deed navraag bij een benzinepomp, en heeft toen een plaats gevonden met ongeveer dezelfde naam, niet precies dezelfde, maar hij zei dat opa's atlas misschien al oud was en dat veel plaatsnamen intussen waren veranderd. Het plaatsje lag niet zo ver uit de route, zei hij, dus we moesten het daar maar even gaan proberen.
We hebben de hele weg met onze neus tegen het raam gezeten om alle advertenties en namen op de gevels bij winkels, fabrieken, en op vracht- en bestelwagens te lezen, maar we zijn mijn opa's familienaam geen enkele keer tegengekomen. Terwijl de anderen koffie met brood gebruikten in een restaurant, zijn tante Manda en de chauffeur alle straten van het dorpje doorgelopen, en ze heeft op alle naambordjes gezocht of ze er de familienaam van mijn moeder ergens op de deur zou lezen. Helaas...
Opa's atlas was inderdaad nog van voor de Tweede Wereldoorlog, en tante Manda had zich vergist. Ik geloof dat het plaatsje in Oost-Duitsland of in Polen lag, zoiets, en daar konden we toen niet in. Het is nu allemaal alweer zo lang geleden. We waren nog maar pas hier in Holland. Al sla je me dood, ik weet niet meer hoe het plaatsje heet. Misschien weet tante Manda het nog, maar ik denk het niet, zij is ook al zo vergeetachtig. Mijn vader zou het wel geweten hebben, die onthield alles. Eigenlijk hadden we, toen we wisten dat hij dood zou gaan, hem moeten vragen alles op te schrijven, dan hadden we het nu allemaal geweten. Vroeger was het niet zo dat vrouwen die zaken wilden weten, zoals jij nu, alleen de mannen, zoals opa, waren in die dingen geïnteresseerd. Ze vertelden je wel eens het een of ander als je ernaar vroeg, maar in die tijd waren wij vrouwen meer in pleziertjes geïnteresseerd, zo was dat nu eenmaal.’