stuk figuren met een appeal als ‘jongens van dertien’. In de tijd voordat ik zelf die leeftijd had, was dat hetzelfde als ‘eeuwig jeugdig’, of ‘eeuwig en onbereikbaar volwassen’.
Van poppen moest ik niets hebben, en vooral babypoppen waren tot mijn moeders teleurstelling zeer aan mij verspild. Geen baby wilde ik in mijn armen, maar iets met haar, iets zachts, iets dat aanvoelde zoals een jongen waarschijnlijk zou aanvoelen, en dat bijna echt zou kunnen leven. Beren, vond ik, zeiden ook veel meer terug.
Toch was er een uitzondering. Toen een paar weken voor mijn negende verjaardag de brievenbus klepperde en er een van de felbegeerde Sinterklaas-catalogi van een speelgoedwinkel op de mat viel, gebeurde er iets met me dat nog nooit was gebeurd. Telkens weer sloeg ik die ene bladzijde open. Nieuw, nieuw, nieuw! Daar was ze: de enige echte pop, Barbie! Een frêle figuurtje met hoog opgekamd haar, zware make-up en een nuffig gezicht, borsten, lange benen. Bloot zou ze niet hoeven te blijven, want om haar heen stond haar garderobe afgebeeld: dromen van jurken, die strak om haar wespetaille sloten. Barbie, o mijn verpletterende Barbie!
Ik sliep niet van Barbie, en de volgende dag verheugde ik me er 's morgens al op na het avondeten weer zo lang als ik wilde naar haar foto te kunnen kijken. ‘Hoe oud denk je dat ze is?’ vroeg ik mijn moeder verliefd. ‘Achttien,’ antwoordde ze zonder aarzelen. Ik bestudeerde met een vreemd soort jaloerse en bewonderende opwinding de houding van Barbies handen, haar voorgevormde voetjes die precies in de minuscule plastic muiltjes pasten, de pareltjes in haar oren. De wereld zag er na Barbie in één klap anders uit - van een jongen werd ik een meisje.
Sinterklaas was mij goed gezind dat jaar. En omdat mijn vader nooit zuinig was als het om cadeaus voor zijn kinderen ging, kreeg ik zelfs meer dan ik ooit had durven hopen. Daar was ze in haar lange doos - bijna een etui -, naakt, op haar schoentjes en nauw aansluitende rode badpak na. Ze keek me hard en ongenaakbaar aan, maar zag er veel vriendelijker uit in het volgende cadeau: een zomerjurk met bloemen en kant. Er volgden een avondmantel met een hoedje en een tasje van rood fluweel. Het ging maar door. Het huilen stond me nader dan het lachen; de spanning was bijna te veel ineens. En op de achtergrond hoorde ik mijn beren brommen.
Voor Barbie bouwde ik paleizen van dozen, die met lapjes en kant werden versierd. Een leeg doosje met een spiegel erop werd haar toilettafel, op haar bed lag een lichtgeel laken van flanel. Ze kreeg Piepiedol als hondje, dat eigenlijk te groot voor haar was, maar vooruit, het was al mijn hele leven bij me.
Een meisje uit de straat bezat opeens ook een Barbie. ‘Met de Barbies spelen’ betekende eindeloze verkleedpartijen en hernieuwde inrichtingen van het huis. Barbie zelf bleef onverstoorbaar tussen haar niet geheel op schaal gemaakte meubilair.
Het leek erg alleen. Ze paste niet bij de al bestaande speelgoedwereld en bij de dieren. Ik speelde met haar ook anders. Het was moeilijk verhalen te bedenken waarin zij de hoofdrol vervulde, en soms was ik zelfs bang voor haar en schuldbewust omdat ik haar niets beters wist te bieden dan mijn onhandige scenario's, die haar onweerstaanbare vrouwelijkheid met geen mogelijkheid recht konden doen; dat voelde ik wel. In tegenstelling tot mijn beesten, die mijn kameraden waren, was ze altijd op een mysterieuze manier mijn meerdere. Het was moeilijk op intieme voet met haar om te gaan, laat staan verliefd op haar te worden zoals ik tot dan toe gewend was. Barbie was verwarring, verlangen en vervreemding tegelijk.
Maar toen Barbie op mijn verjaardag een roze telefoontje kreeg, dat prachtig bij haar kammetje en borstel op de toilettafel kleurde, bedachten mijn vriendinnetje en ik iets nieuws. Nadat onze Barbies naar behoren waren verkleed, rinkelde op een gegeven moment de telefoon. Een van de twee nam hem dan op, ervoor zorgend dat ze, terwijl ze