Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Eva Gerlach
| |
[pagina 140]
| |
Tij3
Hoe een kind graaft in een zandplaat,
metselt, zelf loop je wat rond,
kreken landinwaarts, netten.
Hoe het tot over zijn laarzen in water staat, schreeuwt.
Hun monden als zij moeten huilen, krom;
wit rondom dunne strakke lippen. O,
kom hier, red mij en ook mijn schep, sta daar niet zo -
Soms, weinig, zichtbaar het
blad van de wereld terwijl het
door je heenvalt en zoekraakt.
4
Avond. Aan vliegertouwen laat ik hen
achter, achterwaarts loop ik de opgang
naar boven. Armpjes hoog, het fluit, je kan
zien hoe onvast zij naar lucht luisteren.
Voor ik omlaag moet, roep ik. Schitter in
hun ogen. Onverborgen zon, herhaald
tegen het schrift van staarten, nooit tweemaal
hoe lang je ook kijkt dezelfde bliksemzin.
5
(voor J. Hillenius)
Dat zij doorzichtig zijn, de mensen in het
landschap, zo zegt hij het, wat hij verlangt is het
landschap - dat na al die jaren het
zichzelf zal treffen en bestaan in hetzelfde
licht (of geluk) als dat waarin hij was
opgenomen in een tuin in gras
een keer toen hij doorzichtig was. Hij niet
zegt hier het meeste van maar ik, je ziet
hem helder tegen lucht. Gelukt, hij fietst
het hek uit, langs de Vecht naar huis terug.
|
|