Maatstaf. Jaargang 39(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ed Leeflang Gedichten Bij appels Van de stortbak bij de buren word ik wakker. Niemand mis ik. Rouwend in het wilde weg moet ik naar de appels, een gravure uit het lang verknipte leerboek turen, montbron, soete veentje, krappe kruin. Voor de zolder. Van de boeren uit een tuin. Waar ze lagen kraakten spanten. Bladergeur sloeg op van gele kranten. Stil hield zich mijn oorlog. Stuk voor stuk telde ik, pas dan alleen gelaten, kartelige nieuwe scherven van granaten, vroeg op straat gezocht voor het geluk. [pagina 71] [p. 71] Mol Maar ligt op zijn rug in het gras, met rose handschoenen graaiend in lucht, gerukt uit het werk, de griebus, de eeuwige was. Ik pak hem zacht bij zo'n hand - zijn lichaam wil het maar half - til hem tot bij het wringende blad van bottende bereklauw. Met open armen naar de hemel, het licht aanbiddend belandt hij in zijn graf, bekeerling glanzend van regen, alles wat hij niet wou. Blijven steken Ter herinnering aan Willem Holtland In de Annalen zijn wij blijven steken. Nog vóór Nero zijn moeder zou doden, naar Tacitus verhaalde. Het ongehoorde diende zich aan, in lectuur, in leven van wie aan ons voorvertaalde. Wij zaten om tafel. Luid las hij het stuk. Dan dachten wij mee, met ons mager Latijn niet al te verlegen. Want de wijze beschaamt niet de kruk. Hij schonk het, uitbundig, begrip en wijn. Zo was zijn grammatica van het geluk. [pagina 72] [p. 72] Het eiland Het waren al hun gewone extasen. In de kamers droogde nog verf. Schapen die grazen, niet veel geheimers dan nattere velden en herfst. Klimop waarvan de druppels vielen tastte naar ramen met waaiende hand. In paren leunden de manshoge wielen schuin aan elkaar op het land. Niemand heeft oren. Wit vroren schepen vast in een verte. Het lichaam had spijt. Schaar en broodmes worden geslepen aan tafel van heelmeester tijd. Voor de overkant Dit is het wonder, dat zij zich bedwingen, hun hemden drogen en niets laten zingen op de volle sterkte, nu de vleermuis rondgaat, eksters drinken uit een goot, wederik in bloei staat, nieuwe heggescharen rusten, vorken zilver klinken, zielen niet verhuizen, merels van het zinken schuurdak vluchten in de zwarte blaren. Al hun afwas hoor ik. Kon ik u doen paren. Vorige Volgende