| |
| |
| |
Em. Kummer
Duparc
...aan een enorme tafel op het dorpsplein feesten we en Cassagne verdwijnt in een hut aan de andere kant van dat plein, ‘wat ga je doen,’ riep ik hem nog toe maar hij zwaait met zijn armen en dan komt hij weer te voorschijn met een koffergrammofoon en platen, een zware vierkante doos die je opwindt met een slinger, een His Masters Voice, ‘kijk 's Lasalle, kijk 's,’ ik kijk en zie een wijfje, gekleed in zo'n zwarte pyjama, de nationale volkskleding, aan zijn arm hangen, haar muil gaat open en dicht en ik hoor machtig, onverstaanbaar, geloei, onverstaanbaar, jazeker, wij bezitten een achterstand in kennis van taal en zeden hier, maar ik mik erop dat Cassagne volgens haar met zijn klauwen van haar spullen dient te blijven, ‘hé Lasalle, een beetje gein in deze pokketroep kan er best bij,’ zegt hij en tegen het vrouwtje, ‘ach trut, ik wil niets van je gappen, we willen een beetje lol, je mag tegenwoordig niks meer, zoet maar, je krijgt die hele keet van je terug,’ we lenen wel erg veel in dit land zonder het altijd terug te geven, dus ik, ‘Jezus Mina, Cassagne, laat schieten, straks krijgen we er een hoop gedonder mee,’ hoe weet die lul overigens van die grammofoon daar in die hut, knijpt hij er 's nachts tussenuit om in dit gehucht wat te versieren, in dit gebied waar 't sterft van de rebellen? doorlopend bronstig, Cassagne, altijd met zijn neus diep in het spoor van tochtige wijfjes maar dan komt gelukkig het hoofd van het dorp tussenbeide, sist iets tegen de vrouw die al mompelend en spugend naar haar stulpje terugloopt, blijft staan in de deuropening, draait zich om, schudt met haar twee vuisten, net een heks die Cassagne en het dorpshoofd wil bedreigen en krijst ‘smeerlap,’ in het Frans, godverdomme, ik zweer 't, ‘salaud, salaud,’ kippevel krijg ik ervan, het dorpshoofd pakt een bord en smijt het richting oud wijf, ze verdwijnt, de grammofoon komt midden
op de feesttafel en Cassagne zit weer tegenover mij met platen op zijn schoot en kijkt en roept, ‘wat krijgen we nou, Engelse liedjes, wat moeten we daar mee?’, hoe komt zo'n mensje aan zulke troep, raadsel waarvoor nu geen oplossing te vinden is want behalve Cassagne, een van de twee Fransen die ik van de post heb meegenomen, zitten hier alleen Annamieten die geen woord Frans spreken, bovendien ligt onze tolk volkomen uitgeteld door drank op de grond, vraag dan maar 's wat, we draaien één plaat en doen net of die muziek voor ons iets geweldigs betekent en vervolgens gaat de doos op slot; ja, Annamieten! dat is 't juist, ik ben daar helemaal niet zeker van, er zitten misschien ook wel Chinezen onder de notabelen van dit dorp die mij, de nieuwe chef van de post, voor een kennismakingsfeest hebben uitgenodigd, ik weet 't bij God niet, mijn gastheren zien er in kaki short en wit overhemd allemaal zo'n beetje hetzelfde uit, in die bloedhitte waardoor alle verschillen tussen mensen en dingen wegschroeien, vooral als je in alcohol zwemt, ontzettend veel alcohol wat weer tot gevolg heeft dat ik soms alleen maar kleuren onderscheid, harde kleurvlekken achter tegen mijn oogvliezen, groen en geel met daartussen wit en bruin, wellicht is 't de kop van de knaap die erg gewichtig doet, de burgemeester, onze tolk heeft geprobeerd me in te prenten wie al die lul zijn en Cassagne
| |
| |
kent ze trouwens ook zo'n beetje, zegt ie, maar aan hem heb je niet veel: de fotograaf, de tokohouder, mensen van het gemeentehuis, de schoolmeester en zulk soort lul die je in elk dorp in dit land tegenkomt, in elk land trouwens en dan loopt er ook nog zoiets als een rentmeester van de grootgrondbezitter uit deze streek rond, die vrijer zelf vertoont zich hier nooit, 't geld komt wel vanzelf op zijn rekening, alles bij elkaar een man of tien, maar wie wie en wie wat en wie Chinees is of niet daar kom ik nog steeds niet achter, hoewel van enorm belang voor ons, voor mij, voor iedereen, heus, de voorganger van kapitein Redon heeft me dat wel bijgebracht toen ik met mijn tirailleurs een paar eenden van een Chinees slachtte, een kolossaal diplomatiek incident veroorzakend: ambassadeurs uit beide landen teruggeroepen, miljoenen Chinese helden aan de grens klaar dit gruwelijk affront te wreken, alle blanken uitsluitend met lijfgoed gereed voor onmiddellijke repatriëring en ik in de ogen van die kapitein een ongelooflijke lui, ‘je sart niet een buurman van twee meter hoog en twee meter breed met eendepootjes, Lasalle, en als je jat, jat dan goed zodat niemand 't merkt, begrepen!’ maar verschil tussen mij, Lasalle de Fransman uit Holland, en Cassagne, de Provençaal, is voor onze gastheren ook een raadsel, ze bezitten geen enkele kennis daaromtrent, dus kunnen ze wat mij betreft doodvallen, bovendien wen je op zeker moment aan alles, vooral als je niet meer weet waaraan je wennen moet en, bij God, ik heb geen sjoege van wie Chinees is en wie Annamiet en als het op zuipen en vreten aankomt zijn alle mensen hetzelfde.
...er zit vaart in dit festijn, Herejezus, eerst een glas water geserveerd met verontschuldigend gebaar alsof ze ons een drankje voorzetten dat noodgedwongen in het ritueel past, iets waar je niet onderuit kan, met strakke gezichten klokken we 't in een noodvaart naar binnen, niemand neemt nog een duik in het eten dat toch in grote schalen voor ons staat, eenmaal 't water op, beginnen al die knapen luid te lachen en te klappen net of ze een onnoemlijk goor corvee achter de rug hebben, ja, de man naast me slaat zelfs met vlakke hand op mijn schouder en buldert 't uit, hahaha, ik glunder terug, hahaha, dat is ook zoiets, nu ik eraan terugdenk, aan dat feest natuurlijk, je kan je bek uitsluitend in een grijns trekken en wat geluiden uitstoten in de trant van, ‘fantastique, mon Dieu,’ elkaar snappen doen we toch niet, zoiets is dodelijk, afgrijselijk, je hele kop verkrampt en wordt van je kaken tot boven je oren van gewapend beton en op het laatst krijg je spontane moordneigingen, ik zweer 't, met je grijnzende harsens tegen die van je tafelgenoot bonken zodat die ook 's een andere smoel trekt, dat is je vurigste verlangen, gelukkig sjouwen een paar kerels emmers vol drank, halen er twee flessen uit en laten ons zien dat het cognac en champagne is en van geen kinderachtig merk, afgezien van hun eigen jenever, chum, kan je hier niets anders krijgen legt Cassagne me uit, en je doet er beter aan om met je poten van die chum van hun af te blijven want dan knal je voorgoed deze wereld uit, dus... ‘volgens mij een zaakje tussen de importeurs uit Saigon en hier, ik kan 't niet anders verklaren, wijn hebben ze niet,’ hij lijdt daar niet echt onder, dat is zeker, overal grote bierglazen, iedereen kiest een fles, vult zijn glas boordevol, vooral met cognac, en zet 't op een zuipen, zelfs de champagne wordt op gulle manier ingeschonken, mijn tafelgenoten vinden het prachtig, ze liggen dubbel van 't lachen, ‘hé,’ roep ik nog
tegen mijn tolk, ‘tjam, tjam, ik kan dit tempo absoluut niet bijhouden,’ hij trekt een smoel alsof ie voor 't eerst van zijn leven met een ongeneeslijk gestoorde eikel te maken heeft, is bezig aan zijn tweede of derde glas cognac, klok, klok, alsof het niets is, raakt na een kwartier volstrekt lazerus en beperkt zich tot het kraaien van, bon, bon, beaucoup bon, voordat hij wezenloos van zijn stoel glijdt, vandaar dat ik hem niet over de aanwezigheid van Chinezen kan vragen op het moment dat ik 't van een enorm levensbelang vind, maar
| |
| |
dan houdt plotseling iedereen zijn mond: de burgemeester aan het eind van de tafel staat op met een fles Moët en Chandon in zijn hand alsof ie daarmee een toast gaat uitbrengen, hij spreekt en gebaart waardoor de champagne er als een fontein uit gutst, een speech, dat kan niet anders als je naar de gezichten van zijn dorpsgenoten kijkt en hij lult minstens een kwartier lang met zijn fles in zijn knuist en dat nog wel in die broeikas, dan stopt de baas, gaat zitten en 't hele gezelschap applaudisseert bulkend van de pret en ze richten hun ogen op mij waardoor ik begrijp dat 't mijn beurt is om iets te zeggen en ik graai een fles Remy Martin uit een emmer, verhef me, knik in het rond en tracht met een plechtige stem allerlei hele belangrijke dingen te zeggen, waarover ik best nagedacht heb: over onvoorwaardelijke vriendschap, hechte kameraadschap, eeuwenlange banden tussen beide volken, dat wij, Fransen, ontzaglijk veel van ze houden en zij natuurlijk ook heel innig van ons, we vreten elkaar zelfs bijna op van liefde en dat ik Gaudot, mijn voorganger, die op een mijn was gestapt, een tragisch einde van een voortreffelijke soldaat, voorlopig kom vervangen op deze belangrijke post, de wegen van ons lot zijn nu eenmaal ondoorgrondelijk en het leven betekent niets in het licht van de eeuwigheid, maar natuurlijk zal ik vreselijk m'n best doen om een goeie chef van deze sector te zijn en ik hoop dat ze de rebellen niet steunen want zoiets geeft absoluut geen pas en is heel gemeen want wij, Fransen, barsten van beschaving en cultuur, en zij, Annamieten, ook, vanzelfsprekend, en de Chinezen helemaal, sodejudenomdedieu, vooral de Chinezen, al miljoenen jaren superbeschaafd, uitzinnig verfijnd, laat dat glashelder zijn, met hun porcelein en hun lakwerk en hun letters en met... jzeus, hoe zit 't ook weer, is die eikel van een Boeddha Chinees of niet, goed, dan maar geen Boeddha... en iedereen wordt door al die cultuur heel mooi van binnen, zo galm ik me
tien minuten lang uit de naad wat niet misselijk is in deze oven, per slot van rekening stamt de vorige spreker uit dit land zelf en ik uit het hoge Noorden en eenmaal klaar met mijn praatje hef ik mijn fles, krijg een staande ovatie en buig in alle richtingen en zij proesten het uit en zeggen dingen die ik niet begrijp en die schoft van een Cassagne splijt zijn kop in tweeën als ie me zo bezig ziet en komt niet uit zijn woorden, hij blijft er bijna in, nog even en hij stikt, ten slotte begrijp ik dat ie me geweldig vindt, verpletterend, ongehoord, wat een kennis, wat een ongekende vlucht nam mijn geest, weg was die geest, in het azuurblauwe zwerk, ‘Clio, Calliope, wat zeg ik, Melpone,’ zegt die kloothommel, alsof ik weet wie dat zijn, de hufter, hij heeft aan 't hogere gedaan en hij is nooit te beroerd om 't jou en de anderen goed te laten merken, ‘ja jongen, ik heb candidaats letteren, jazeker, mijnheer is gespecialiseerd in de schone letteren,’ zegt ie dan en wijst op zichzelf alsof ie een geweldige mop vertelt en dat gebeurt maar al te vaak zodat we hem professor noemen, maar hij heeft toch mooi onze Redon ingepalmd, die druipend van ontzag tegen mij beweerde, ‘zulke knapen als Cassagne vind je niet bij bosjes, een superieure geest,’ kapitein Redon is gek, maar ja, die Cassagne naaide de kapitein al bij zijn eerste ontmoeting door losjes weg op te merken, ‘als je heel diep nadenkt en tot het uiterste van je gedachten gaat, moet je wel mysticus worden,’ nou, dat was me wat en Cassagne tegen mij, ‘hahaha, die zak van een Redon vond het prachtig, hij dacht dat 't van Malraux kwam en ik heb ‘m vooral niet tegengesproken,’ geïrriteerd door zijn praatjes zeg ik tegen mijn Franse maat dat ie uit zijn nekharen lult, naar alcohol stinkt en zelf net zomin een woord Annamitisch of Chinees spreekt als ik, ‘je bent zelfs niet in staat een wijf te versieren met al je
kutpraatjes, verwijfde slappeling, je hebt schroot tussen je benen,’ want met zoiets jaag je 'm geweldig op stang, hij vindt zichzelf onweerstaanbaar voor vrouwen en dat is niemand, heus, dat weet ik zeker en hij begint me uit te maken voor impotenteling, ‘je krijgt die stengel van jou geen millimeter omhoog,
| |
| |
zelfs niet bij een regiment wijven met zulke joekels,’ en ver van zijn lichaam houdt hij zijn beide handen haaks op zijn armen, nog even en we staan in aanwezigheid van al die vriendelijke, vrolijke, gastvrije mensen elkaar voor rotte vis uit te maken en dat kan echt niet, we moeten een voorbeeld voor iedereen zijn, bovendien ben ik zijn meerdere, discipline is de ruggegraat van het leger, dus gelast ik 'm zijn kop te houden, wat ie gelukkig doet.
... ik voel me tot 't moment van die redevoering behoorlijk lullig vanwege onze aankomst hier op 't feest: een armzalige vertoning, wij met ons drieën om één uur op het plein voor het gemeentehuis: Cassagne, de tolk en ik, met meer durfde ik niet te komen omdat je nooit weet wat er gebeurt, vandaar dat ik Dorot, de radio, in de post heb gelaten met een aantal tirailleurs en de rest van mijn peloton zo onzichtbaar mogelijk opgesteld heb in de buurt van het dorp.... goed, de tafel bevond zich in de schaduw van een paar hoge bomen en in een rij erachter stonden de dorpelingen ons op te wachten net als op een bal en daar kwamen wij aan, ik voorop, dan Cassagne en de tolk als laatste, een treurig zootje, ik had ze voor deze uitnodiging niets te bieden, geen cadeau, geen souvenir, geen grandeur, geen reet, niet eens een vaantje zoals bij belangrijke voetbalwedstrijden, zoiets stel je je toch heel anders voor, nietwaar, zeker als je aan vroeger denkt, aan de roemrijke tijden van de ontdekkingsreizigers zoals je dat als kind in boeken leest of vooral op tekeningen ziet, hoe stamhoofden al die giganten verwelkomen: Livingstone, Stanley, Marchand of Savornin de Brazza bedoel ik, die lul houden een kanjer van een tropenhelm in de ene hand en steken de andere hand naar voren, naar zo'n dorpshoofd, alsof ze op die manier het gebaar van historische ontmoetingen in verre tropische landen voor eeuwig willen vastleggen en ernaast staat een neger met kolossale vlag, en daarachter een tolk en vervolgens een paar negers met op hun schouders geweren die ze bij de loop vasthouden en dan weer een eindeloze stoet van dragers met grote balen op hun kop en dat alles omlijst met knotsen van bomen en hemelhoge watervallen, die je hier wel kunt vergeten, godverdomme, hier in Don-Duoc, in deze streken geen plukje oerwoud, geen gutsje waterval, uitsluitend drassige vlaktes.
...na mijn praatje komt het feest werkelijk goed op gang, heregod, daar kunnen we in Europa nog 's wat van leren, dat is pas eten wat ze doen, ze graaien met volle handen in de schalen met rijst en smijten bergen porties op hun bord, overgieten het rijkelijk met njoc-mam, saus van verrotte vis die verschrikkelijk lekker smaakt en verschrikkelijk vies stinkt, zo denken mijn maten erover, ik niet, maar ik heb geen reuk dus lul ik makkelijk, vinden zij, mijn maten, en mijn disgenoten kluiven kippe- en eendepoten luid smakkend af, wel twee of drie tegelijk, keilen de botjes naar elkaars koppen en bescheuren zich aan één stuk door en de vent naast me hikt voortdurend van het lachen, laat tussendoor luid opklinkende boeren en scheten, hij schudt er helemaal van, en ik ook, ik raak er helemaal ontspannen van, zoiets heb ik nog nooit meegemaakt: wat een vreugde, wat een verbroedering, wat een wederzijdse liefde, zo'n fenomenale uitbundigheid tijdens het eten heeft me altijd wel wat geleken, daar 't thuis nooit werd toegestaan want bij ons heersten ijzeren wetten: mes en vork, linkerhand op tafel, mond dicht tijdens 't eten, nooit luidruchtig zijn, eeuwig dankbaar voor de genoten maaltijd want was het niet zo dat miljoenen anderen verrekten terwijl jij...! al smaakte 't naar stront dan keek je nog stralend, dat werd er wel ingebeukt, en op boeren en ruften stond de doodstraf, wat een ellende, je jeugd, ja zeker, je jeugd, en vooral het zuipen jaagt de stemming naar ongekende hoogte, er is geen houden meer aan, dat merk je duidelijk, ze nemen niet eens meer de moeite om drank in glazen te gieten maar zetten de fles direct aan hun mond, sommigen zijn zo op dreef dat ze elkaar met champagne bespuiten wat je wel 's autocoureurs op de film ziet doen na een overwinning: pof, sjjjt,
| |
| |
midden in hun toeter zodat ze druipen van champagne, ze vegen het schuim uit hun ogen en komen niet meer bij: bruisende vreugde, net als de drank, op zeker moment ben ik bang dat de zaak uit de hand loopt, afijn, zoiets, altijd bezorgd, je weet 't maar nooit, onder tafel liggen twee kerels met elkaar te vechten als je afgaat op het gekrijs en geloei, kom, ik ben toch niet helemaal achterlijk, 't brengt me van slag en ik kijken, maar nee hoor, ze grijpen elkaar stevig in kruis en broek en rollebollen over en op elkaar en gillen van plezier en lekkerheden, dus toch alom grote pais en vree en stralende humeuren en een hele zorg minder, dan heb je die dikke man die mij toesprak, de burgervader, die eerst vanwege de enorme feestvreugde met de platen boomerangetje gaat spelen, hij werpt ze naar de bomen met de bedoeling, denk ik, dat ze weer in zijn hand terugzeilen want die houdt hij open voor zich, die hand, maar niks daarvan, de platen knallen aan diggelen tegen de stammen en dat had ik hem overigens van tevoren kunnen vertellen, ik roep nog, ‘hé, die zijn niet van ons,’ maar na elke worp trappelt die snuiter, brult het uit en alle anderen snakken naar adem, want geweldig en eenmaal de platen op, wil hij met zijn buren een wonderlijk soort krijgertje spelen, daar houd ik 't op, wederzijds begrijpen is er nu eenmaal niet bij en hij klimt luid joelend op de tafel met in iedere hand een fles waarmee hij zwaait, gevolgd door anderen die hem proberen te vangen, het hele zootje flikkert op de grond, spartelt wat, staat op, begint opnieuw en de derde keer dat die vogel voorbijrent, schopt hij de borden in ieders gezicht, maar verkijkt zich op mij want zoals bekend ben ik de leukste van allemaal, dus grijp ik hem bij zijn enkel zodat ie met een onvoorstelbare smak op de tafel valt en een aantal achtervolgers over hem heen dondert, nou, dat is me wat, ze liggen slap, ik ben me er een, en vervolgens moeten we zo nodig met zijn allen gaan
dansen, in een rij, de handen op elkaars schouders en zo waggelen we in een rondje, geinig zat, maar wel na een minuut bekeken, Cassagne wil afwisseling, dus stapt hij uit de rij en begint te schreeuwen, ‘une danse allemande, une danse allemande,’ waarmee hij de Duitse paradepas bedoelt, verdomd, zo marcheren we de benen recht naar voren gestrekt, één, twee, één, twee en daar lusten wij best wel pap van, want we krijgen meteen in de gaten dat er allerlei variaties op mogelijk zijn zoals bijvoorbeeld met je schoenen in het hol van je voorganger schoppen, een hoogtepunt als je er goed over nadenkt, toch... temperatuur en stemming stijgen aan één stuk door, een klein, dun mannetje krijgt spontaan een kolossale ingeving, maakt zich los van het gezelschap en gaat, net als bij buikdanseressen, zingen en heupwiegen en kontdraaien met zijn handen boven zijn hoofd, bij iedereen rollen de tranen over de wangen, we liggen met paarse koppen op de grond te schudden, en daar staan we om drie uur 's middags te draaien met onze reet, in de smeltende natuur, maar aan dat dansen is op een zeker moment ook geen flikker te beleven en gelukkig bedenken mijn nieuwe vrienden andere, fantastische, verrassingen, ze zullen en moeten met zijn allen mij gaan zoenen of misschien ook wel elkaar zoenen, dat weet ik niet meer zo precies, wel komen acht breed grijnzende smoelen op me af, die maar, han, han, han, roepen met van die dikke tuitlippen en met groot verlangen mijn kop tegen zich aan te drukken, mond tegen mond, net grote zuignappen waarvoor ik van angst in mijn broek schijt want straks willen ze me van pure vreugde en liefde helemaal dood knuffelen, hoe kom ik daar achter, daar is niet achter te komen dus glip ik tussen twee lichamen door uit die kring van loltrappers, ren richting stenen huis, stop halverwege, draai me om, misschien toch niet zo verstandig weg te lopen nu 't zo gezellig dreigt te worden, ze kunnen 't me
kwalijk nemen en dan schiet ik te kort in mijn plicht als chef van een post, maar mijn makkers zijn me allang vergeten, ze slaan nu elkaar om de oren, heel hard, en gillen 't uit van louter vreugde, terwijl anderen, schuin
| |
| |
tegenover elkaar, staan te pissen zodat de stralen elkaar kruisen, kijk, dat is een geniale vondst hoewel dit programma bij nader inzien veel te tam blijkt te zijn, waarom zou je het eenvoudig houden terwijl het zoveel leuker kan, dus heb je er ook een paar die gewoon tegen elkaar zeiken, wat oneindig veel spannender is en ik zie zelfs iemand op de grond liggen met zijn muil wijd open terwijl zijn maat met zijn straal erin probeert te mikken, en reken maar dat zoiets niet eenvoudig is vooral als je niet loodrecht op je benen staat maar 't betekent natuurlijk wel het absolute einde, de omstanders slaan dan ook met hun handen tegen hun maag en rochelen 't uit, dit hebben ze nog nooit meegemaakt, herejezus, Cassagne ligt op de grond en de burgemeester plast boven 'm en na dat kunststukje trekken die twee hun kleren uit, kruipen op elkaar en schreeuwen, hoe, hoe, hoe, iets geweldigers valt er echt niet meer te verzinnen, ze hebben mij absoluut niet nodig, ze zoeken het maar uit en ik loop verder, achter het gebouw liggen een paar hutten en een andere stenen woning, wel kleiner dan 't gemeentehuis en daar blijf ik staan, ik durf niet verder vanwege het gevaar dat de rebellen vanuit palmbosjes gaan schieten, terwijl ik daar sta en me afvraag wat ik zal gaan doen, hoor ik plotseling een stem, een sopraan, begeleid door een piano, prachtig zingt dat wijf, in onberispelijke Frans nog wel, zo mooi dat ik me niet verroer, bang dat ik alleen al door lucht te verplaatsen er een eind aan maak, aan 't zingen, ik luister en herken de melodie, een lied dat mijn moeder vaak zong en waarvan ik me nog enkele regels herinner,
Dont l'humeurrr est vagabonde;
En dan begint die stem opnieuw alsof het niet lukken wil:
Là, tout n'est qu'orrrdrrre et beauté,
en dat zong mijn moeder ook, die trouwens helemaal niet kon zingen, ze kraste maar wat met haar stem in tegenstelling tot de prachtige sopraan maar nu weet ik dat het van Duparc is, dat lied, dus ken ik 't heel goed en ik herinner me ook dat ma, na de slotregels, vertelde over grachten, havens en de grauwe lucht in het Noorden van Europa die in dat gedicht bezongen worden, 't land waar mijn vader vandaan kwam en waar zij een paar jaar had gewoond, zonder dat ik ooit een verband zocht tussen het lied en haar verhalen over Amsterdam, 't interesseerde me ook niet, 't ene ging voor mij altijd samen met het andere en dat was voldoende, in de grote galerij achter ons huis in Saigon, waarvandaan ik uitkeek op een donkere, vochtige, tuin met veel bomen en bloemen, daar zong mijn moeder vaak zittend op een schommelstoel, en naast mij zie ik Tji Hai staan, mijn baboe, tegen wie ik me aandrukte omdat zij, grote, veilige haven, mij voor alle gevaren in deze wereld beschermde, zoals toen ik met haar in een rikshaw langs het paleis van de gouverneur-generaal reed en soldaten die daar op wacht stonden op een andere voor ons lopende rikshawrijder begonnen te schelden en zelfs een stuk hout in de spaken van zijn wiel gooiden zodat het wagentje kantelde, er zat niemand in en de knaap die tussen de lange bomen dat karretje met een bloedvaart trok, viel met een harde klap op de grond en het scheelde weinig of we waren over hem gestruikeld, Tji Hai sloeg haar arm om me heen, riep iets tegen de soldaten, ze was kwaad, maar voordat we de gevallen koelie voorbijreden, zag ik nog net de uitdrukking op zijn gezicht, verbaasd alsof hij niet kon begrijpen wat hem overkwam, een uitgeteerde kop met van die ogen zoals mijn oom ze had toen ie stervende lag, fletsbruin, 't wit eromheen vol rooie strepen en vieze vlekken, 't waren Annamitische tirailleurs die dreigend op de man afkwamen, hun uniformen vergeet ik nooit meer, ze zagen er anders uit dan nu, die uniformen bedoel ik, vooral hun
strooien hoeden maakten indruk op me, met
| |
| |
hele brede randen en eenmaal thuis, wilde Tji Hai absoluut niet dat ik met wie dan ook naar de stad zou gaan nu 't er zo onrustig en gevaarlijk was en zij maakte uit wat er met mij gebeurde.
...het lied gaat ook over orde, schoonheid, luxe, rust en wellust zoals ik al zei, en ik luister naar die woorden en voel me zo treurig en eenzaam in deze teringherrie van al die dansende feestgangers dat ik weg wil, ver weg van iedereen, orde en schoonheid, luxe en rust, Godverdomme, in deze streek met al die bakken vuur van boven en om me heen, en ik luister maar, de blauwe hemel trekt helemaal wit weg van de nevel en ik zie er wel drie, vier zonnen in draaien die druipen van goud en rood waarmee ze de rijstvelden kleuren en ik weet dat ik tevergeefs in dit land ben teruggekomen want dat Tji Hai, mijn moeder en de tuin voorgoed heen zijn met alles uit die tijd, dingen waarvan ik de zwaarte zelfs in mijn dromen niet meer kan voelen...
|
|