| |
| |
| |
Links en onder: Hawthornden Castle (foto: A. Brassinga).
| |
| |
| |
Anneke Brassinga
Brieven uit Schotland
Van 10 maart tot 8 april 1991 verbleef Anneke Brassinga, als eerste Europese Fellow, op Hawthornden Castle nabij Edinburgh, Schotland. Zij schreef er een dagboek in de vorm van brieven aan haar echtgenoot. Het kasteel, een oeroude ruïne, werd in de zeventiende eeuw gerestaureerd en bewoonbaar gemaakt door de poëet William Drummond (1585-1649) die de onsterfelijkheid enkel en alleen in de wacht heeft gesleept doordat hij Ben Jonson een poosje te gast had. De drankzuchtige en spraakzame Jonson (1573-1637) was uit Londen komen lopen, een voettocht die een maand in beslag nam; ongetwijfeld met de nodige verpozing in bier- en wijnhuizen. Nu is het kasteel in gebruik als International Retreat for Writers; vijf schrijvers per periode van vier à zes weken krijgen bij wijze van Fellowship riante kost en inwoning aangeboden. Inlichtingen bij The Administrator, Hawthornden Castle, Lasswade, Midlothian. Scotland eh 18 1 eg.
| |
Dinsdag 12 maart 1991
my love,
Het is tien over zes, 's avonds, en om halfzeven wordt er sherry gedronken; ik neem dry met ice. Het is hier toch wel verbazend prettig. We zijn met z'n vijven. Een jonge dichter uit Leeds die John Wells heet en op J. Meijer zonder baard lijkt, en ook steeds van die witty remarks langs z'n neus weg doet, een beetje verbaasd en verontwaardigd tegelijk kijkend achter brilleglaasjes; een homoseksuelige oudere biograaf (van de Duke of Edinburgh geloof ik - soms kan ik de gesprekken niet goed volgen door het binnensmonds rap mompelen wat sommigen hier doen) die op Dirk Bogarde lijkt afgezien van de rode vlekken in zijn gezicht (allergie?), en zo'n slordige filmregenjas met ceintuur en brede revers draagt; een zorgelijke man uit Edinburgh wiens vrouw ook schrijft en de periode na hem hier komt, zodat ze elk een tijd op de kindjes passen, hij lijkt me een jaar of vijfenveertig; (ik tik, want dan denken ze dat ik een gedicht schrijf) en een aardige, verlegen, al grijzende en bonkige Amerikaan van tweeënveertig, Ben Brooks geheten. Dirk Bogarde heet Tim Heald, de Schot Brian McCabe. Na twee dagen goed opletten was het me duidelijk.
Mijn kamer is groot en laag met twee dikke bedden, een schrijftafel, twee ladenkastjes en een reusachtige klerenkast, namaak-antiek. De kasten vormen met de bedden een ensemble. Een klein schuifraampje, halve meter breed, een meter hoog; waanzinnig uitzicht. Stel je voor het dal van de woest stromende Helle in de Hautes Fagnes, met veel steilere, duizelingwekkende ravijnoevers van rode zandsteen, erg bossig, veel omgevallen bemoste bomen, bloeiende brem, krakende en knersende fazanten, en vogels die als gekken elke dag in gezang uitbarsten. Langs het ravijn een tot nu toe eindeloos en soms gevaarlijk paadje van een voet breed.
Het kasteel ligt in een bocht, hoog, maar iets lager dan het landschap van de buitenwereld, waar je na tien minuten lopen komt. Daar is het boers en lichtelijk glooiend, weiden en akkers zoals in Limburg en de
| |
| |
Voerstreek. Maar de dorpjes hier zijn dodelijk grauw en woonkazerne-buitenwijkachtig, zonder hart. (Ik heb er pas één gezien.) Het landgoed is daardoor geheel en al weg van de wereld, een betoverde spleet, een kier waarin wij als mieren rondkrabbelen. Het schijnt dat heel veel mensen in de streek niet eens van het kasteel weten. Zoals Brian, die geboren is in Lasswade, het tweede dorpje van hier, er nooit van gehoord had. Als je het hek inrijdt zie je iets zoals in Rebecca van Hitchcock (dat ongelooflijke bos - in Wales? - waar ze na de huwelijksreis doorheen rijden). Hoge, brede lariksen overwoekerd door strengels klimop, handenwringende, kale loofbomen vol krijsende roeken.
Het kasteel is van buiten ruig en rotsig, van binnen veel tapijt (waaronder een vloerkleed van wel vijftig konijnevellen), veel kamertjes en kamers: de tuinkamer, die een modern lelijke trompe l'oeuil is (op de wanden is belommerd latwerk geschilderd als van een prieel, aan het plafond lappen en engeltjes, naast de openslaande deuren een witte lorre op zijn stok, die echt heeft bestaan en Oscar heette, en verdronken is, zegt Joe, in een badkuip) - hier wordt gerookt en gedronken, misschien ter wille van het hallucinerend effect. Ernaast een mooie kamer, met een grote oude ronde tafel, waar 's zondags wordt gegeten; een grote salon met gebloemde sofa's, chaise longues en weezachte fauteuils; een ontbijtkamer waar we doordeweeks ook 's avonds eten; een immense keuken met het mooiste uitzicht van het huis.
Nu is het negen uur en heb ik gegeten: lasagna (veel) met sla en knoflookbrood, vruchtensoufflé met room, rode wijn, koffie. Er begint onderling een zeker gezinsgevoel te groeien. Eerst waren de stiltes in het gezelschap lang en intens. Dr. Joseph McAleer, de Administrator, (wij noemen hem Joe) is een Amerikaanse jongen van dertig met een groot sociaal talent. Zijn naam betekent ‘son of the pale one’, en hij is ook bleek. Na zijn studie in Oxford heeft hij een boek geschreven over uitgevers en leesgewoontes tussen 1900 en 1950. Hij maakt erg veel laconieke, slimme, vertederende grapjes. Verder zijn er twee huishoudsters, Effie (dik, kordaat propje, starende blik achter vergrotende glazen) en Margaret (mager, klein, grijsbruin geblondeerd, moe gezicht), en een beeldschone jonge kokkin, Elaine.
Vandaag ging ik naar Edinburgh en kwam daar een bedelares tegen die sprekend leek op een uitgeteerde Corine Spoor, zodat ik het niet kon laten haar een pond te geven. Er hangen twee mooie Rembrandts in het museum, Hendrickje Stoffels in de bedstee en een zelfportret (1657). En een Seurat, die ik hierbij doe. De stad heeft iets van Praag, zoals Reinold al zei, veel steegjes, trappen, binnenplaatsen, ruïnes. Eén lange, dalende straat is er, de Royal Mile, met een soort Saenredamperspectief, tegen een vandaag egaal witte lucht. Er wordt nu sneeuw verwacht. Ik heb een versje geschreven gisteren:
Getijden
Stenen dragen naar de zee:
altijd omziend naar de overzij,
haar water heeft gedragen.
Hm. Nu ik het overtik ben ik nog aan het veranderen. Het zal wat weidser moeten en volumineuzer.
Ik mis je wel heel erg. Op Schiphol liep ik snikkend door de taxfree shops. Tot ik de chocolade zag. En toen we het vliegtuig over een trapje in plaats van door zo'n slurf binnen mochten raakte ik een beetje opgetogen. Schotland vanuit de lucht leek op een dode olifant, bruin, bultig, ruim in het vel, resten sneeuw in grillige kronkels. Ik ben hier de eerste Europeaan, werd me vandaag verteld, zodat ik me nu bijna buitenaards voel. O lieve Peter Yvon. Leeft Elisabeth nog wel? Leef jij
| |
| |
nog wel? Niet dat ik daaraan twijfel. Maar een zee is groot. Morgen begin ik aan een versje dat moet eindigen met Was ik maar een a/op de gevel van een hema. Duizend kussen van je a. Ik hunker naar een overzij.
| |
donderdag 14 maart
liefste,
Ik heb net besloten dat ik om zeven uur ga opstaan en 's avonds thee drink. Het is nu halftien in de ochtend en ik val om van de slaap, diepe wallen onder de ogen, suizende oren. Het is erg stil, grauw, saai weer en gisteren bezag ik het allermistroostigste, uitgestorvenste, stinkendste (naar bruinkool? bruine rook in ieder geval) mijnwerkersdorpje van het land, met eindeloze (door het stijgen van de weg) rijen lage, identieke, grauwe huisjes. De romantische naam is Rosewell: rozenbron. Gottogot. Ik voelde me helemaal terug in de kindertijd - dat gevoel dat de wereld een levend lijk is waar wij overheen krioelen, blind en doof. Er is hier ook een door nonnen geleide zwakzinnigeninrichting op een landgoed te bezichtigen. Aan de ingang ervan stond een feeble-minded jongen schorre kreten naar me te slaken. Hier bij ons zwermen grote roeken met bosjes takken in de snavel, nesten bouwend en ruziënd.
Het eten op Hawthornden (kasteel Meidoorn) is goddelijk, elke dag opnieuw. Soms, als Joe, ons gastheertje, de salon uitgaat (koffiezaal is een betere benaming), om te telefoneren of whatever, is het minutenlang doodstil: vijf schrijvers starend naar het (erg mooie) plafond met sierlijk stucwerk in gestileerde plantaardige patronen, of naar hun eigen schoenen. Vandaar misschien mijn suizende oren. Er is werkelijk geen schijn van kans dat ik hier verliefd word behalve op de vallei, die adembenemend is. De Schotse sneeuwklokjes zijn zo groot als narcissen. Er zijn ook van die geschoren struiken in de vorm van gevogelte. Ik heb alweer een versje geschreven:
Luchtpost
Hoe wijder het venster geopend des te dichter
versluierd, dit gloednieuw welluidende
uitzicht waar ik sta als op schapevacht.
Het is of er kinderen zingen, verheugd
om de pijn van de slacht. In de diepte woedt
ergens een brand, een god wet zijn mes
aan kwelende kelen. Vergeet mij: en hij
suist neer, de hartsvanger, angel des doods.
Nee, dat wordt niks. Ik ben in de wolken zonder been om op te staan. 't Zal zijn vanwege mijn stonden. Gisteren zijn we rondgeleid door de grotten die steentijdmensen onder het kasteel hebben uitgehakt, voordat het kasteel er was, natuurlijk. Het mooist was een ronde ruimte met honderden diep uitgehakte vierkantjes die naar men denkt diende als kippen- en duivenhok in de winter. Het gekakel in zo'n grot moet oorverdovend zijn geweest. Er is ook een echte oubliette, onder een luik in de binnenplaats, met een stenen kakdoos en een hoge raamnis met dikke tralies. Mijn dagen gaan razendsnel want het is steeds dezelfde dag waarin ik ontwaak, ontbijt, op mijn tikmachine ratel, enzovoorts. Alleen heeft mijn raam geen tralies.
Er zijn hier vaak stropers op het landgoed. Bid dat ze mij in mijn bontjas niet neerschieten. En dat we elkaar weer kunnen omhelzen, straks. Geen brief van oe om op te antwoorden. Bist du noch da? De lunch (om twaalf uur gebracht met/zonder post) is verpakt in een mandje van plastic, bedrukt met rieten-mandjes-motief. Het hengsel is van echt touw, de klep is plat, wordt geopend met een rits rondom. 't Is hard werken om alles voor twee uur op te eten & drinken. Soep heb ik al afgeschaft. Als ik 's avonds mijn bed opensla schrik ik nog elke keer: een woest dessin van takken, blad en blauw waarin reusachtige zwanen hun vleugels uitslaan en hun hals kronkelen - dat zijn mijn lakens. Innig, je a.
| |
| |
| |
zaterdag 16 maart
Ik zag vandaag mijn eerste otter, lieve py. Hij was heel dun en donkerbruin, had een lange staart, en liep afwisselend langs de oever, met lage sprongetjes, en dook dan weer het water in waar hij vlak onder de oever bleef zwemmen. Ik kon hem een tijd volgen want hij zag me niet, ik liep aan de overkant. Hoog boven hem stonden de ruïnes van een groot kasteel. Het ravijn is kilometers lang, iedere dag ga ik een stuk verder en moet daarbij steeds meer enkeldiepe stroompjes en zwarte modderpoelen doorwaden. Er zijn ook grote rotsen waar de steentijdmensen grote koppen hebben uitgehakt à la Paaseiland, en nog meer grotten.
Gisteren heb ik op een hilarische fiets een toer gemaakt door wijd glooiend boerenland, erg eenzaam, om de paar kilometer een huis of gehucht. Alles aan de fiets klapperde en rammelde, de remblokjes ratelden tegen de spaken. Gelukkig kon ik met de voeten bij de grond. We hebben nu een zesde schrijver te gast, uit Australië, een oudere man die in zijn vet zwemt en over de stoelen heen bloest. De anderen schijnen nogal tegen hem op te kijken, hij heet Les Murray en doet alsof hij overal verstand van heeft, van brandnetelbier tot Victoriaanse architectuur. Ook hij meent steeds grapjes te moeten maken, gelukkig blijft hij maar een week. Gisteravond dronken we whisky ter ere van zijn komst; waarna ik droomde dat ik nieuwe schoenen ging kopen samen met jou, en theeketels zonder tuit aan mijn voeten deed, van ijzer, rond; ze liepen heerlijk en waren prachtig beschilderd met gezichten. Vervolgens kreeg ik (in mijn droom) ruzie met je en ontwaakte van mijn eigen boze kreet. Ik weet nog niet of men die heeft gehoord. Ik schrok er behoorlijk van.
Er is hier ook een geest: Euphemia, de verloofde van kasteelheer/dichter William Drummond, die de dag voor de bruiloft stierf. Vandaar:
Hawthornden
moroser dan repelsteeltje
Het is verrukkelijk, in slaap te vallen bij het vagelicht van een knapperend, nagloeiend vuur. Ach melieve, wat mis ik je. Morgen verder.
Ik zal proberen op te sommen wat we eten: koffie, toast, roerei (delicaat en luchtig) als ontbijt, plus veel kranten en gehoest. Lunch op bestelling; daartoe zetten we elke avond diverse kruisjes op een formulier. Avondmalen bestonden tot nu toe uit onder andere zalm met rijst; curry met echte papadams en witte kool uit de moestuin bestrooid met karwijzaad; courgettes in een soort vleesmousse; kip met van alles; hierbij grote schalen sla, komkommer, tomaat (er is een kas). Toetjes: sinaasappelsoufflé met room, citroentaart met eiwit en room, Indiase amandelkroketten, omkeertaart met pruimen, etcetera. Toch heb ik mijn pond chocolade al half op.
Vandaag ben ik het ravijn eindelijk uitgewandeld, terwijl het een extra glibberige dag bleek. En naast het pad gaat het werkelijk erg steil, vaak loodrecht, omlaag. Dus liep ik hierna de kapel in die bij het volgende kasteel aan de overkant van de Esk hoort - Rosslyn Chapel. Eigenlijk is het een miniatuur kathedraal, met rondom steunberen en inhammen die zo te zien alleen een stilistische functie hebben. Binnen waren een stuk of tien kerkgan- | |
| |
gers aan het zingen en bidden zodat ik, eenmaal in een bank genood, niet meer durfde weggaan en wachtte tot ze in een rij hun communie gingen halen. Als plafond is er een prachtig Romaans tongewelf van steen, daarin zijn rozetten en sterren uitgesneden. Alle zuilen en gewelven van grijze steen, de versieringen zo delicaat gesculptuurd dat ze geboetseerd lijken. De hele ruimte is hooguit twintig meter lang.
Daarna langs een grote, ook op zondag nijvere zandafgraving naar het dorpje Auchindenny waar een ontmantelde spoorbaan doorheen gaat die nu als wandel- en vooral paardrijpad naar ons Rosewell leidt, en van daaruit verder naar het misèredorp Bonnyrigg, langs een kennel vol hysterisch blaffende vechthonden en vele sjofele achtertuinen. Aan het begin spannende, pikdonkere tunnels (altijd met bocht, behalve één, waar je frappant doorheen keek, ik zal er een foto van maken) vol modder en echo. Een hond in de wei, spelend met ganzen: embleem van de zondag. Bloeiende brem en rododendrons, speenkruid en narcissen. De bosranden in de verte staan rood aangelopen in knop. Grote luchten, zon en zware wolken.
Van de andere dichter hier, John, heb ik een aantal gedichten mogen lezen - heel humaan en niet mallotig artistiek, ook niet Michael Hofmannig gespannen. Ben werkt aan een roman van zeshonderd bladzijden over het probleem van de Middenamerikaanse refugiés in de Zuidelijke vs, Les Murray leest morgenavond voor - weer whisky, dus. Ik groet op mijn wandelingen iedereen, net als in Eefde; de mensen knikken hier alsof ze hun hoofd, neen hun oor, willen leegschudden, schuin draaiend. Nog een versje?
Pascal 370
Ook wie zich ophangt zoekt zijn god
weerom, langs holle wegen dolend
om de droge wel waar iets schijnt
weggesijpeld, onuitputtelijk schrijnt
niet te dempen met kolen, sterren,
zonde, kalveren of prei. Soms
vinden twee die hem zoeken elkaar,
zij knopen zich niet op maar ineen -
een zweefgetouw. Geen god die daar
tegen opweegt; geen diepte zo vol.
| |
19 maart
ach dear, nu is het al dinsdag en nog altijd heb ik geen brief van je. Nu begint het Lijden dan maar. Zojuist heb ik tegen het geraaskal van de storm en de regen in luid mijn versjes gedeclameerd, staand onder een grote hulstboom; vanavond moeten we allemaal voorlezen. Gisteravond las Les, watervlug en onverstaanbaar, en aten we haggis, te vertalen als orgaanzooi, een schaapsmaag gevuld met long, hart en pluck. Toen ik zei: ‘That must be balls’ kreeg ik als antwoord: ‘Anneke, you are going right to the heart of the matter.’ Bij haggis hoort koolraap en aardappelpuree.
De ochtenden zijn vaak het minst somber: opklaringen, zon op natte bomen, beweging. 's Middags lijkt er een soort stagnatie in de wolken op te treden, maar tot nu toe is pas één dag totaal verregend. Gisteren zijn John en ik, elk aan een overzij, in het ravijn afgedaald om felblauwe en gifgroene kunstmestzakken, onderdelen van een wasmachine en een roze wasmand (voortaan aangeduid als ‘the pink buttock’ in plaats van ‘bucket’) van de oevers te verwijderen. Johnnie, de houthakker die honderd sigaretten per dag rookt en getrouwd is met Effie (die er veertig rookt) was erg blij met het oud roest. Hij dacht er twintig pond voor te kunnen krijgen. Op de halsbrekende inzameling, en op mijn eau de toilette, en op een paar regels uit Pascals Pensées, schreef ik een gedicht:
L'air du temps
Een vreemd ofwel ontheemd een roze wolkje
aan veel te hoge horizon zo pril
en blauw - terwijl de ware zinkt en
ondergaat, de zondag. Ver weg
zoals het hoort. Niet de mensen
zijn van de wereld glorie en schuim
maar dat wat hen ontgaat, geluid-
| |
| |
loos zeer dat er geen woorden
Ik die bezinksel verzamel
langs de beek, wat breng ik in
tegen zijn duizend stemmen en één?
‘Een cloaca van twijfel en dwaling.’
Wat mij betreft is deze retraite eenmalig maar leerzaam: liefde geeft blijkbaar de kracht om jezelf als een elastiekje (of haarpin) over iets heen te spannen. Maar de zee maakt het ver weg. Als ik in godsnaam maar niet in het ravijn donder. Vandaag liep ik er in jouw poncho die liefhebbend fladderde in de machtige storm. Morgen verder, ik omarm en ombeen je.
(20 maart) Tot mijn stomme verbazing ga ik zaterdag - waarheen? Naar een voetbalwedstrijd! Voor het eerst van mijn leven. Ze vroegen zo vriendelijk of ik meeging, en ik vond het zo'n volmaakt idioot idee, dat ik ja zei. Pascal is een rijke bron, ook als hij uit het Oude Testament citeert:
Voorspelling (amos VIII, 9)
De zon zal slapen op het middaguur
en de aarde bij daglicht bedekt zijn
met warme dekens van duisternis
als jij en ik elkaar weer doen rijzen
als het ware brood, en breken
in zoetste melk. Dopend de ander
met vurige tongen die hongeren
naar een verhemelte; geschreven
de naam in het verweerde schors
van ons verstrengeld ingewand.
Het voorlezen was een ramp, ik struikelde over mijn Engels en had alleen Nederlands moeten lezen, nu was het half om half. En ik was zo zenuwachtig. Vanmorgen verschool ik mij mismoedig achter een krant, aan 't ontbijt. Daarna werden er groepsfoto's gemaakt: zes schrijvers rond een bronzen vogelverschrikker, rond een peilloze put en aan de rand van de afgrond. In de pub van Lasswade heb ik tussen grote mannen en magere vrouwen met baby's zwaar donker bier gedronken, eighty shillings geheten. Ik ga proberen een vers over Rembrandts zelfportret te schrijven. Brian las er een van hemzelf voor over Hendrickje Stoffels. Ik houd veel van je.
Dla
Verstand kan er niet bij maar liefde
hunkert naar woorden, hoe strelender
des te nauwer staan lichaam en geest
in de spiegel gezet. De eenzaamheid
van lange afstand bedrukt het holwit,
binnen brede marges van romig vergé
verdicht zich platte tekst tot teken.
Even romeins als wij ooit op de pers
aanlegden elkaar, bezeilen galeien
vol hoerenjongens, weduwen en wezen
onze verre havens. Aan loden letters
zullen zij veilig voor anker gaan.
| |
21 maart
Zelfportret 1657
Een oude kachel roodgloeiend
gestookt met twee kooltjes
zelfportret, mijn nachtwacht.
liefste, vandaag kwam je tweede brief. Ik heb zojuist vijf uren gewandeld in de Pentland Hills, hier anderhalf uur vandaan. Ze doen me erg denken aan Constable's aquarellen van Engelse landschappen - al is hij hier nooit geweest. Het licht was wonderschoon wisselend, de heuvels zelf zijn erg Cézannig, veel vlakken naar alle richtingen, die als facetten oplichtten en versomberden, in herfstige kleuren: bruine oude varens, donkere en ook zwartverkoolde hei, licht veengroen, rode en
| |
| |
gele rots. Het sneeuwde ook, heel even, in de zon.
Ik maak me wel zorgen om je; gaat het niet bergafwaarts? Je handschrift wordt steeds onleesbaarder. Al wandelend besefte ik opeens dat we elkaar zullen weerzien, wat een sensationele gewaarwording was op zo'n eenzame wandeling langs paden waar je voor het eerst loopt, heel alleen, en niemand die weet dat je daar loopt - jij ook niet. Er zijn veel grauw geklede, kort en stevig gebouwde mannetjes van pensioenleeftijd op de been - nu ja, veel - wel drie, tussen Rosewell en Auchindenny, langs de ex-spoorlijn. Verder not a soul dan ikzelf, mompelend of plotseling beseffend dat ik luid loop te zingen. Soms overvallen door angst en verlatenis - niet vaak. Heimwee heeft de overhand, dat is een gezelliger gevoel dan angst.
Ik heb van mijn mede-Fellows een Nederlandse spreuk geleerd: ‘hunebedden hunebedden jicht’. De klemtoon valt op het laatste woord. Ze hadden het over gout en vroegen mij hoe het in 't Nederlands heette, en even later kregen we het over de spaarzame verhevenheden in het Hollandse landschap. Waarop Tim opeens deze spreuk muntte. Dit alles bij het eten van een gebraden fazant (‘It took eleven guns to get him down’ - ‘So we have been eating holes all the time!’)
(zondag 24 maart) De voetbalwedstrijd was voor mij een ‘Masse und Macht’-ervaring à la Canetti. Niet dat ik meebrulde, maar de golf van begeestering, op het moment zelf van het doelpunt, geen seconde later, is bijna onweerstaanbaar. Achter mij zat een echtpaar plus twee zoontjes zich de longen uit het lijf te schreeuwen. Hun vocabulaire was beperkt zodat ik er niet veel van kon leren: ‘Comeoooon!’ Ook frappeerde het me dat de supporters van de tegenpartij bij een doelpunt doodstil bleven - het is dus geen spiritueel orgasme, geen samenvallen met het spel, maar louter fanatisme. De vrouw van het stel bood me een zoet zuurtje aan, en een ‘for your husband’ (Tim) en een ‘for your son’ (Joe). Ik had een hoed op, die ik even tevoren van onze kokkin Elaine had gekocht - die maakte misschien een bedaagde indruk. Elaine speelt ook saxofoon in een band die The Kitchen Devils heet. De hoed, van rood, blauw en zwart fluweel, vind ik ook vandaag nog mooi. De anderen noemen me nu Mrs. Drummond, naar onze schutspatroon William Drummond. Na de wedstrijd gingen we in een prachtige oude pub (dit alles speelt zich af in Edinburgh) bier drinken, en vervolgens eten in een ‘Frans’ eethuis. John werd heel erg dronken, begon galante dichtregels te citeren en stond erop mijn hoed te lenen. Voor het eerst waren we vrij van ons Fellowship zodat we eindelijk als normale mensen gesprekken konden voeren over het schrijven, ieders herkomst en maatschappelijke omstandigheden. Het was alsof ik met vijf broers uit was. Brian was er niet bij, die gaat elk weekeind naar huis. Tim is niet alleen ongelooflijk spraakzaam maar ook erg aardig. Hij had gehoord dat Hollandse vrouwen sigaren roken, kocht een voorraad sigaren met de fraaie naam Hamlet en biedt me er nu elke avond na het eten eentje aan. Hij neemt er zelf ook een, hoewel hij last van zijn ‘ticker’ heeft. Nu
pas heb ik begrepen dat de Duke of Edinburgh prins Philip is, die voor zijn zeventigste verjaardag een biografie krijgt. Voor de achtergrondinformatie was hij ook prins Bernhard gaan interviewen en vond hem ‘pretty awful’, wat mij ook al voor hem innam. A propos Hamlet: hij beweert ook dat de geest in het Nederlands ‘poppiespook’ heet. Kan dat een vondst van Komrij zijn?
Ik zie er nu ongeveer tien jaar ouder uit, wegens chronisch slaapgebrek. Het lukt me elke ochtend om acht uur op te staan, maar vraag niet hoe. Vandaag is het zo warm en stil dat ik buiten kon zitten:
| |
| |
Het vogelgezang klinkt vandaag erg Eefds. Maar terwijl ik daar meen te horen: ‘Geh'st du mit ins Gebirge?’ versta ik hier ‘pleased to meet you’, en een riedel die besluit met ‘John Major’. Vandaag is de helft om. Dus het kan niet lang meer duren. Vannacht droomde ik dat ik bij je in bed kroop. Tja, simpel.
| |
26 maart
dear sweetheart & husband, zojuist, teruggekeerd uit Edinburgh, waar ik vele opgezette dieren, aarden kannen en koperen meetinstrumenten bewonderde in het National Museum (ach, helaas geen mooie, rijkverluchte catalogus, zelfs geen prentbriefkaarten van de eigen collectie!) vond ik jouw brief van de eenentwintigste, alsof de post er nu iets meer de sokken inzet. Ik meen te lezen dat je vrolijker bent, tot verheugenis. En heb diepe bewondering voor het zwemmen. Gisteren beklom ik vijf steile heuvels op een rij, het was de prachtigste wandeldag sinds jaren, strakblauw stralend, frisse bries. Onvoorstelbare kleurpatronen in de heuvels; ik keek er van bovenaf op, was boven de geluidsgrens gekomen en zag zelfs de bovenkant van naderende wolken, die ver weg bleven hangen. Vanaf de hoogste top lijkt het heuvelland een schip met voorsteven en al, dat aanvaart op de tot nu toe ongeziene zee, achter Edinburgh. Over de echte zee van het omringende vlakke land. De tot speldeknoppen verkleinde auto's waren bij de gratie van hun onhoorbaarheid erg vertederend. Van de cairn op de top heb ik tegen beter weten in drie stenen meegenomen, een ervan erg Max Ernstig, grijs met putjes en zwartgroen korstmos.
Weet je wat prachtig was in het National Museum? Een lange regencape, door Eskimo's gemaakt van repen zeehondedarm (doorzichtig, als worstvel), afgezet met sierband van kleurig textiel. Aan de voeten van de pop die dit droeg lag een houten regenhelm in de vorm van een omgekeerde boot. Ook stelde ik vast, in de stuffed zoo, dat ik geen otter maar een mink heb gezien. En een hermelijn (hier ‘stoat’ genaamd) in winterkleed. Maar zelfs van de ongeveer een halve meter hoge berg van bronzen schildpadjes (Japans) is er geen ansicht! Noch van het Chinese bronzen schaap dat lacht met de bek wagenwijd open, vol tanden. Zondag denderden hier drie reeën door de tuin. Tegen het vers Klimopkrans van T. van Deel dat je stuurde schreef ik:
Klimopkrans
Twee houden zich omhelzend vast,
zijn een: lichtval gestrikt
uit klimoptak. Het loof wil
fladderen maar blijft verknocht
inktzwart bewogen tegen licht.
Languit ontknoopt pas opgelost
doorzichtigheid: niet wat er
achter maar hoe het in elkaar.
Vandaag is het grauw en bitter koud. Ook ik slaap slecht en heb vreselijke nachtmerries; onder andere werd ik overreden door een oranje vrachtauto die ik sindsdien vrees te ontmoeten - er zijn soms geen trottoirs langs de weg, alleen steile bermen.
Hoe veel kamers het kasteel heeft? Ik weet het niet. Net als in De Golem zijn er allerlei raampjes op onwaarschijnlijke hoogtes, van ontoegankelijke of zelfs niet bestaande kamers. En bij de eerste rondgang werd een hele verdieping, tussen begane grond en onze ‘writers’ floor’ discreet overgeslagen. Daar hangt zelfs een bordje dat ons de toegang verbiedt. Ook de kamers van de andere
| |
| |
schrijvers heb ik nog niet van binnen gezien (noch zij de mijne) - zo braaf houden we ons aan de zwijg- en schrijfplicht van negen tot halfzeven. De hele dag dus. 's Avonds na, koffie en soms lezing wordt er gewerkt tot diep in de nacht, met veel roken en drinken (Brian), bij de open haard gezeten met een glas eigen whisky (Tim), geslapen (Ben, die overdag heel hard werkt en haast nooit uitgaat), in stilte op papier gekrabbeld (John). In een bespreking van Les Murray's nieuwe dichtbundel in The Observer las ik: ‘In poetry, Les means more.’ Echte copywriters, die critici. Daar kan Reinjan Mulder een puntje aan zuigen. Het artikel (een uitputtend spervuur van superlatieven) bleek geschreven door Murray's beste vriend, vertelden de anderen mij.
Schots museum - boeddhabeeld
Doorschijnend raak ik als de regen-
jas uit ingewand van zeehond; loom
van de stilte als hijzelf, in bont.
Gespiegeld sta ik aan het grijnzen
van een bronzen lam, de mond vol
tanden. Blankbepareld achter glas
apen twee gebarende Sneeuwwitjes
mij na. Schots en scheef de reis
langs jachtbuit en gestolen waar.
Tot boven wenkbrauwbogen daagt
de oogopgang, het oordoorborend
zwijgen dat de wereld bijeenhoort
en alle ramen gebroken laat zijn.
Hm. Dat laatste is nog niet je dat. Het geheel is een beetje softie, niet? Ach ja. Gisteren hadden we als toetje: meloen in gembersap - heerlijk. Vandaag citroenmousse, morgen Mom's Apple Pie met ijs. Met Pasen zijn er vier gangen in plaats van drie, en vast wel whisky ter ere van Joe's terugkeer. We zijn nu ‘alleen’ - nu ja, Joeloos. Hij moest naar Londen om te vergaderen met Mrs. Heinz, onze patrones, die van de ketchup. Ze moet een charmante, kordate tante zijn, tachtig jaar, met rood haar en een uitgeverij, de Ecco Press, in Amerika. En natuurlijk heel veel geld. Ze komt hier alleen als het warm is, nu niet dus. Tim is druk bezig een ingewikkelde 1 april-grap voor te bereiden: prins Philip komt zogenaamd, in woede ontstoken wegens een passage in de biografie, per helikopter naar het kasteel - er moet een kruis van lakens op het gazon worden gelegd om de landingsplaats te markeren, en er moet natuurlijk een extra feestelijke lunch worden geserveerd (aan ons dus, die als twaalfuurtje niets dan soep en boterhammen krijgen). Bye Peetli. Mijn liefde gaat dag en nacht naar je uit. Versaag niet! a.
| |
30 maart
Melieve, het omkranste hart, gestempeld op je brief, wekt veel heimwee. Als de dagen nu maar niet langer gaan lijken. Vanmorgen lag er dun ijs over de plassen en poelen op ons voetpad. Ik struikelde en waggelde, vermoeid van het ploeteren op een mal vers en veel roken. Uiteindelijk raakte ik verstrikt in een doornige rimboe onder overhangende rotsen, langs de rivieroever die ik had willen volgen tot een brug, bij Lasswade. Waarna ik in een aanval van claustrofobie recht omhoog de rotsen opklom. Soms ben ik blij dat niemand me ziet. Daarna als troost nogmaals je feuille volante gelezen - het is een godswonder, hier te zitten knoeien op een knersende tikmachine en dan per luchtpost zo'n mooi bedrukt vel te ontvangen. Heb je mijn telepathische kus gevoeld?
Van Tim kocht en las ik een hilarische detective, een parodie op Agatha Christie. Titel Red Herrings. Het ‘voorwerk’ (uit 1985) voert Tim op als een ‘fourty-four-year-old heterosexual suburban male with four children and original wife’. Interessant. Ook van Brian neem ik werk mee, gedichten en een roman. John is nog te obscuur voor de boekhandel, en Bens eerste roman is hier natuurlijk niet te
| |
| |
krijgen. Ik heb de prachtige Oxford uitgave van Hopkins' Poetical Works gekocht, voor een duizelingwekkend bedrag, en de gloednieuwe biografie door R.B. Martin. Nu Joe er niet is kan hij ons aan tafel niet voortdurend bezighouden met zijn onweerstaanbare grappigheid, die ertoe dient om ons niet al te vertrouwelijk met elkaar te laten worden, en om een gezinssfeer te creëren waarin elk van ons een door Joe verzonnen maar rake rol speelt (Tim de ondeugd, die de huishoudsters en kokkinnen inpalmt en de lekkerste hapjes krijgt, John diens kleine, nog wat onnozele broertje dat ook wat wil, ik Greta Garbo met baldadige uitschieters). Brian, die heel zwijgzaam is en af en toe iets zeer geestigs zegt, en Ben, de goedheid en ernst zelve, geven hem minder houvast. Zonder Joe zijn onze gesprekken opeens serieus en langdurig - het vuur in de salon brandt wel tweemaal zo lang, na het avondmaal. We hebben er zelfs gerookt, wat streng verboden is. Om negen uur kwam Effie, die het alarm in werking moet stellen, daar binnensjokken en zeeg bij het vuur neer. ‘I am dying for a fag,’ zei ze zonder blikken of blozen en stak er ook eentje op. Het gesprek ging over Engeland als class-society. Zij vertelde als navrant voorbeeld hoe de zangstem van haar dochter te laat was ontdekt, doordat de armelui op slechte scholen minder aandacht krijgen, zodat zij nu een zangcarrière misgelopen was. Terwijl Tim net vurig had verdedigd dat van een klassen-maatschappij heus geen sprake was. Toen ik tegen hem inging keek hij opeens helder en vroeg me hoeveel Engelsen ik eigenlijk kende, tot nu toe. Niet één, moest ik bekennen. Het is vreemd dat ik dit land alleen uit boeken ken, terwijl alles me hier zo vertrouwd voorkomt. Nu ja, die theesalon in Newcastle 's morgens om zeven uur, in 1974, vergeet ik nooit meer. Alsof ik eindelijk de sfeer van de oorlogsjaren proefde, zowel in de drabbige thee als in de morsigheid en
moedeloosheid. Ik heb nu ook eindelijk begrepen dat het binnensmonds rap mompelen een symptoom van Cambridge is.
Neen, nog altijd ben ik niet verliefd, en evenmin aanbeden. Wel moest ik erg lachen om een eendenpaar dat razendsnel voortdobberde op de stroom van onze rivier - de een een paar meter achter de ander aan, and never the twain shall meet. Mosselen hebben we ook gehad - die worden hier halfgaar en slijmerig opgediend. Schreef ik al dat we elke dag bij de thee vers, nog warm gebak krijgen? Welaan, liefste en enige. Nog even en ik kom eraan.
| |
1 april
Brief uit Schotland
verlangend naar luxe, kalmte
en lust. Mij, aan de port,
kijkt jouw zilvernitraat.
Je zwartwitte foto zal blozen
een afdruk maken - zilt zweet
Liefste, dit werd geschreven op Goede Vrijdag, als vers twaalf. De Pasen bestond hier uit een groot chocolade ei 's ochtends voor de deur, mijn naam in witte letters erop gespoten (een van de vele dingen die ik hier voor het eerst van mijn leven meemaak). Na het langdurige zondags ontbijt - dikke pannekoekjes, rond en driehoekig, warme worstjes, dikke zondagskranten - spoedden Tim, John en ik ons naar de kapel van Rosslyn, waar een dienst werd gehouden. Eerst een heuvel af, toen een heuvel op. Ik, die voorop liep als altijd (volgens Joe ben ik ‘born to lead’), begon te hollen - en als schapen holden de anderen mee. We waren precies op tijd maar ik geloof dat ik blauw zag. Er werden veel hymnen gezongen. Wij drieën
| |
| |
dampten daarbij als karrepaarden. Ik had mijn nieuwe hoed op zoals alle aanwezige ladies, en zong zeer luid. De predikant (ik meen dat de dienst episcopaals was, of presbyteriaans? In ieder geval niet katholiek) hield een ultrakorte preek en had de slogan verzonnen: ‘You can't get rid of God’, wat mij de kriebels gaf, alsof God luizen was of een ziekte. Ook ging hij de kerk rond en gaf mensen de hand, ook mij. De zijne was steenkoud, maar elektrisch van oprechte extase. Na afloop holden we langs ons ravijn, maar aan de overkant, naar Lasswade, nog altijd zingend. Ik begon mijn Gefrorne tropfen van Schubert, en vroeg toen Tim verbaasd keek, ‘Ken je de Winterreise niet?’ Hij zei van wel, maar ‘could not recognize it’. We besloten een biertje te nemen. Het was een uur of één. In de loop van de middag dronken we ieder vier of vijf pints, volgens mij minstens twee liter, en marcheerden toen weer op huis aan. Voor het eerst staken we daarbij de rivier over, barrevoets, de behoorlijk sterke stroom reikte tot aan de knieën. Daarna liep ik, stoer als altijd, op blote voeten verder en trapte door een godswonder niet in de gemene braamslingers die overal het pad overwoekeren. Om zes uur waren we thuis. Effie was overstuur naar huis gegaan omdat we niet voor de lunch waren verschenen. ‘I am very cross with the writers,’ had ze door de telefoon tegen Joe gezegd, die 's avonds terugkwam. Maar wij waren stralend en lichtelijk laveloos. Joe leek geschokt door onze nieuw verworven zelfstandigheid. Waarom kijk je toch zo vrolijk, vroeg hij mij. Ik haastte me hem te verzekeren dat het door het weerzien kwam. Maar de volgende ochtend verscheen hij niet aan het ontbijt en zagen we hem pas bij het avondeten. Wij zijn nu extra kinderlijk en aardig tegen hem, oprecht geroerd nu blijkt dat hij daar niet buiten kan.
Tot nu toe vind ik het een adembenemende onderneming - de eenzame wandelingen, de groeiende saamhorigheid, de stilte en de algemene werklust, het suizen van slaapgebrek in mijn oren, de wind die nu in de schoorsteen mompelt, de heel lichte regen die alle kanten op danst, de zon die er door heen schijnt. Daarbij het verlangen naar jou, als kompas of magneet of hart van de storm. Whatever. Het tapijt op de vloer in mijn kamer is trouwens groen, net als de vloer thuis. Ik meen plotseling dat het al die tijd een geruststellende factor is geweest. Het regent nu hard en recht omlaag, geen grapjes meer. Ik ga aan het werk - een gedicht over heimwee. Ach melieve, voel je bemind, omhelsd, met liefde ingewreven, beknaagd, vernibbeld en vernageld. En innig liefgehad.
| |
5 april
Het is te laat om te schrijven maar ik doe het toch. Maandag stuurde ik, geloof ik, de brief over kerkgang en cafébezoek. Inmiddels bloeien in de zwarte modderpoelen die het pad door ons ravijn zo avontuurlijk maken, pollen met babywolgele primula's, de lariksen zijn lichtgroen, er komen brandnetels op. Gisteren zag ik iets raars - een bijna horizontale regenboog, vlak boven de iets gebogen horizon. Wel een halfuur lang.
De woensdag na Pasen gingen John, Ben, Tim en ik een hele dag wandelen in de Pentlands. 's Ochtends was ik in een slecht humeur, want ik werd geacht de weg te weten en een snelwandelaar te zijn, terwijl ik me een wrak voelde na een nacht vol gepeins en gerook over een versje. De eerste bult kwam ik nauwelijks op, hijgend als een stoommachine en af en toe echt geblokkeerd in de longen - van de spanning, hoop ik. Pas toen tot me doordrong dat de anderen een beetje pissig werden hees ik mij uit de zomp en deed weer vriendelijk - wat steeds beter ging toen John een smak maakte en Ben ver achter bleef, zodat ik op hem kon wachten. Het was een wilde wolkendag vol bulderende wind. Op de hoogste top, de Cald Law, wat volgens mij koude plek betekent en bovendien is het er altijd bitter koud - leunden we schuin voorover tegen de wind in, stilstaand, kop in de zon, ogen dicht, nadat we op de vorige top,
| |
| |
ook staande, een hagelbui ruggelings hadden verduurd - als je heel even omkeek zag je achter de hagelbui de zon schijnen op het landschap beneden. Voor het eerst was de zee te zien, recht vooruit en onbegrijpelijk dichtbij. Het geluid van wind in de oren maakt de hersens pas goed leeg. Ik besefte dat ik me nooit zo duidelijk ambitieus heb gevoeld als in dit gezelschap van mannen, niet in het dichterlijke noch in het vrouwelijke, maar in het mannelijke - ik moest en zou voorop lopen, het meeste bier kunnen drinken, en heb gisteren ook urenlang in de verschrikkelijkste regenbuien naar een rugby-toernooi staan kijken - geen krimp gevend. Het vreemde is dat deze vorm van concurrerende solidariteit op prijs wordt gesteld; misschien omdat die samengaat met de aankoop van een dameshoed, giechelbuien en het voorlezen van onbegrijpelijke gedichten. Mijn l'air du temps heb ik bij ons bezoek aan het kerkhof van Lasswade op Drummonds graf als offer geplengd. Tot ieders ontsteltenis vond ik vlak daarop een bruin verweerd kaakbeen met vier tanden en nog wat schedelbotjes in het gras.
Op onze laatste avond vroeg Joe of ik iets wilde zeggen. Ik zei iets over broederschap, en een poosje later keek hij me ernstig aan en zei: ‘It is a pleasure to know that you are my brother.’ Kortom, een idylle. Uiteindelijk is hij me het liefst, omdat hij met zijn ingetogen tederheid heel Hawthornden belichaamt, en je nooit weet of hij een grapje maakt of niet - zoals een raadsel blijft of dit nu een vakantie was of een werkverblijf.
Idylle
de aloude vreemde idylle:
Peter Yvon de Vries, lino 1991.
|
|