samenleving met veel te verachten voor het establishment. Voor de volledigheid, op de pampas en ver in het zuiden waren nog Indianen, maar het is de vraag of de meeste Bonaerensen dat wel wisten.
Een merkwaardig feit dat onze auteurs onthullen is, dat toen men weinig negers meer zag, men ze ging missen, vooral bij het carnaval. Daarom ontstond er een carnavalsvereniging van jongelieden van ‘goeden’ huize, die zich ‘Los Negros’ noemden en in 1866, waarschijnlijk zwartgemaakt, een .succesvolle show gaven. Wat zij voor muziek maakten, vraagt men zich af. Bij de illustraties (blz. 99) is het eerste thema te vinden van een zeer ‘tanguero’ habanera (de rest, alstublieft!), in 1866 gedrukt in een tijdschrift, zoals met populaire muziek ook elders veel gebeurde in de negentiende eeuw. Het verschijnsel ‘los negros’ vertoont overigens een zeer duidelijke parallel met de Noordamerikaanse ‘minstrels’, die ‘in black face’ ook deze tweeslachtige houding tegenover ‘zwarte’ cultuur uitdroegen.
Onder de dingen, die het bon ton was te verachten, was ook de tango, vooral toen het mode werd erop te dansen; daartegen zijn tot in de twintigste eeuw bizarre banvloeken uitgesproken. Die hingen natuurlijk ook samen met de reputatie van de tango als bordeelmuziek. Hetzelfde werd gezegd van ragtime en vroege jazz (de vergelijking is sociaal, niet muzikaal!). In beide gevallen is daar ook wel sprake van geweest, al was het alleen maar omdat het bordeel in de negentiende eeuw een veel grotere rol had in ‘uitgaansleven’ en cultuur, dan in de twintigste, maar het is waarschijnlijk dat er geen nieuwe muziek gecreëerd werd. In dit boek kunnen we ook lezen, dat er tangos in het theater gezongen werden en dat een van de gangmakers van de tango, de habanera, al in 1848 op het toneel werd uitgevoerd. (Cast. blz. 19, Ned. blz. 18)
Tangoteksten zijn belangrijk voor Sebastian en Labraña; zij drukken er negentien in hun geheel af, met vertaling. In de Castiliaanse uitgave staan die teksten niet. Die worden de lezers geacht te kennen. Er is grote variatie in tangoteksten. Oude zijn vaak conventioneel komiek, of onbenullig zonder meer. Maar in de twintigste eeuw gaat dat veranderen. Op blz. 126 (110 in het Castiliaanse origineel) wordt Evaristo Carriego genoemd, mijns inziens een van de aangenaamste Argentijnse dichters. Hij maakte geen teksten, maar noemde de tango wel. Sebastian en Labraña zeggen, dat hij invloed heeft gehad op tangoschrijvers in engere zin. Ook is waar, dat meer dan één tangotekstschrijver gave sonnetten heeft geschreven. Maar misschien toch net iets te vlot. Vele tangoteksten bevatten prachtige stukken, die helaas te vaak worden afgewisseld met gemakkelijke kreten en verzuchtingen, die uit een voorbije romantiek voortkomen. Er zijn er ook die grotesk werken door de ‘extreme’ mentaliteit erachter. A la luz del Tandil bij voorbeeld. Weer later schreven ‘straight’ dichters gedichten over tangomuzikanten (bij voorbeeld Julian Centeya over de bandoneonist Aníbal Troilo), zoals ook wel gebeurd is bij jazzmuzikanten. Ook hebben tangocomponisten teksten van zulke dichters op muziek gezet (bij voorbeeld Astor Piazzolla teksten van Jorge Luis Borges). Zo langzamerhand is men dus flink cultureel bezig.
Tangoteksten worden sinds ze interessant zijn geworden gekenmerkt door intense droefgeestigheid! Het is al meer gezegd, dat merkwaardigerwijs bij zoveel privé-leed, er weinig maatschappelijk leed in voorkomt. Toch was daaraan in Argentinië ook zelden gebrek. Censuur is hier zeker niet vreemd aan, maar misschien ook niet de neiging van vele publicerende Argentijnen om politiek en geschiedenis te zien in het licht van militaire romantiek. Borges' tango-mythe, namelijk het verband tussen tango en moorden met messen, verraadt ook deze drang naar heroïek. Het lijkt mij enigszins een gebrek aan muzikaliteit, deze prikkel nodig te hebben om tango's te appreciëren. Het is ook Borges, die ten slotte, na vele politieke kromme sprongen, de woorden opschreef: ‘Las arengas de los