het koloniale, het opvoedkundige, het automuseum (ervaringen voor de lezer bespaard) en dan het beste: ‘Het Museum Hemingway, dat bestaat uit zijn villa Finea Vigia vijftien kilometer buiten de stad op een heuvel, ongeveer zoals het er daar uitzag op de dag dat hij de monding [sic! bt] van zijn dubbelloops jachtgeweer in zijn mond zette en het bovenste deel van zijn hoofd eraf schoot. Wat een macho-dood! En wat een prachtig huis. Hoe uitzichtloos moet het er in zijn hersens hebben uitgezien om daar zo radicaal zelfmoord te plegen.
Van zo'n reisverhaal geniet ik. Op pelgrimage naar de Cubaanse villa van Hemingway en daar dan mijmeren over de laatste ogenblikken van de schrijver en zijn motieven zich hier de hersens uit het hoofd te schieten, terwijl dat in werkelijkheid gebeurde in Ketchum, Idaho, waar de natuur overigens ook zeer fraai schijnt te zijn. Zo ken ik mijn Hofland weer: de man die met trein en taxi door heel Oost-Europa reist (in Orde bestaat niet, 1985), ten slotte in ‘Kiëv’ [sic! bt] arriveert en zich dan vanuit hotel Dnipro naar het monument Babi Jar laat vervoeren, om daar te mijmeren en te peinzen: ‘Het is een mooi, een ontroerend, een aangrijpend monument, gemaakt door de beeldhouwer Lysenko, en het staat op deze plaats omdat de Duitsers hier tussen 1941 en 1943 ongeveer 100 000 Sovjet-burgers en krijgsgevangenen hebben doodgeschoten. Historische grond, dat is het minste wat je ervan kunt zeggen.’
Het minste wat je ervan zeggen kunt - dat is inderdaad wat onze globetrotter doet. Babi Jar is de plek waar in 1941 vijftig tot tachtigduizend Russische joden werden doodgeschoten. Niet omdat ze krijgsgevangene of Sovjetburger waren, maar vanwege hun jood zijn. Na de Tweede Wereldoorlog werd de herinnering aan deze slachting door het Sovjetregime stelselmatig onmogelijk gemaakt, tot en met plannen om op het massagraf een sportstadion te bouwen. Dat leidt tot een fel protest van de schrijver Viktor Nekrasov in de Literatoernaja Gazeta (1959) en twee jaar later publiceert Jevgeni Jevtoesjenko in datzelfde blad zijn beroemdste gedicht: ‘Babi Jar’ - een felle aanklacht tegen de Sovjetleiders om deze massamoord op de joden van Kiev te ontkennen. Het jaar daarop gebruikt Dmitri Sjostakovitsj dat gedicht in zijn dertiende symfonie. In 1966 verschijnt de novelle Babi Jar van Anatoli Koeznetsov, en het monument dat Hofland tot zijn overpeinzingen over militaire kerkhoven brengt wordt in 1975 verplaatst. Maar tot verbijstering van ieder die van de geschiedenis op de hoogte is, ontbreekt elke verwijzing naar het feit dat hier joden werden vermoord.
Van de geschiedenis op de hoogte zijn... dat is wel veel gevraagd van een journalist die ‘de weg naar Jalta en terug’ (zo heet het betreffende hoofdstuk in Orde bestaat niet) bewandelt. De intellectuele bagage van Hofland op deze reis bestond uit de New York Times van 17 maart 1955 (met daarin de ‘volledige geheime notulen van de conferentie van Jalta’) en het rugzakje lucht dat hij overal meetorst. Toch: Jevtoesjenko's gedicht en Sjostakovitsj’ symfonie behoren tot het bekendste dat de naoorlogse kunst in de Sovjetunie heeft opgeleverd. Ik noem het een bijzondere prestatie om helemaal naar Babi Jar te tijgen zonder enig benul te hebben of te krijgen van wat daar is gebeurd, en daar dan een boekje over open te doen.
De trouwe lezer weet echter dat voor Hofland geen sprake is van bijzondere prestaties. De grote feitelijke misgreep (verpakt in precieuze schoonschrijverij) is allengs het waarmerk van zijn proza geworden. Niemand schrijft zo aanstekelijk over verslaggevers als ‘de infanterie van de journalistiek’, en niemand legt zo ongegeneerd een afkeer van feiten, gegevens en uitzoekerij aan de dag. Hofland heeft nooit iets gelezen. Hij heeft altijd ergens in ‘gebladerd’, en op grond daarvan ‘de indruk gekregen’ dat een deel van de wereld zo en zo in elkaar zit. Als hij een grote diatribe schrijft tegen de ondermijning van het publieke omroepbestel door Tros en Veronica, dan voert hij als bewijs van