niet alleen vanwege de vreemd aandoende spelling. De lust en het vermogen die vaak ellenlange teksten tot zich te nemen neemt zienderogen af. Querido's Griffioen-reeks bereikt middelbaar onderwijs en studenten, maar de naam had evengoed ‘kort-en-kleinreeks’ kunnen luiden; de geselecteerde teksten komen als hapklare brokken met stip binnen.
De professionals hebben slechts de keuze zich op te laten sluiten en voor elkaar te blijven onderzoeken en publiceren, of de slag om de gunst van het publiek aan te gaan. Zij die het laatste doen - je moet het ook maar kunnen, want te leren valt het eigenlijk niet - maken een kansje bekende Nederlander te mogen worden, compleet met interviews en signeersessies. Belangrijk blijkt voor hen in elk geval, of het nu om historici of neerlandici gaat, dat zij terugkeren tot het verhaal. Want alleen het verhaal garandeert verkoop. Langzaam aan begint ook de ingegraven wetenschappelijke mol de noodzaak van het verhaal te voelen. Scholen en universiteiten streven steeds ferventer naar vermeerdering van ‘onderwijsvragenden’, want die betekenen vermeerdering van inkomsten. Verhalen en oordelen scoren hoog, want zijn, althans lijken, gemakkelijker dan abstracties en feiten. Niet ‘wat er staat’, maar ‘wat je ervan vindt’ was jarenlang in het onderwijs de standaardvraag. Herontdekte eeuwen vragen ook om die verhaalvorm, want die is van deze tijd, net als het interview. Marita Mathijsen benadert haar favoriete schrijvers en dichters uit de negentiende eeuw dan ook via het interview. Zij kreeg er een prozaprijs voor die een wetenschappelijke prijs had moeten zijn. Men zag blijkbaar meer een werk van fictie, waar haar pretenties eerder waren een modern vormgegeven werk van wetenschap te leveren. In de identificatie met de door haar bewonderde letterhelden gaat zij zover dat zij hun geuren meent te kennen en de spanning in hun romans in die mate meent te beleven en te kunnen laten beleven alsof zij nog onder ons waren.
Wie met Croce van mening is dat alle geschiedenis steeds hedendaagse geschiedenis is, ziet onmiddellijk dat hier een twintigste-eeuws model aan de negentiende eeuw wordt opgelegd. De vragen en antwoorden aan en van de letterkundigen trivialiseren in feite beide partijen. Het is een reductie naar twintigste-eeuws formaat. Ook al leven er nog mensen die met één been in de vorige eeuw gestaan hebben en er nog over kunnen vertellen, de afstand is enorm. Het gaat om een wereld van rust, van schamele informatie en communicatie, waarin het kunstwerk nog maar nauwelijks reproduceerbaar was en de geheugenfunctie optimaal ontwikkeld werd. Het gaat om een tijd waarin kunst als vanzelfsprekend levensbeschouwelijk van aard was en een doel buiten zichzelf diende. Ook de verbondenheid met de zeventiende eeuw was nog sterk, de verhouding tot staat en kerk was een gans andere. Gemeenschapsgevoel, arbeidsverhoudingen en stands- en klassebewustzijn verschilden hemelsbreed van de onze. Levensverwachtingen waren beperkt, ziekte en dood een voortdurende aanwezigheid, denkbeelden over huwelijk en liefde verschilden sterk van de onze.
Niet het bagatelliseren van al die verschillen, maar juist het benadrukken ervan is essentieel bij een zorgvuldige benadering die tot inzicht moet leiden. Grote aandacht vraagt ook de bezinning op de eigen historische positie van de beschouwer. Tot waardering en groot enthousiasme leidt dat alles niet, of het zou de vreugde om het gezuiverde inzicht zelf, de pure kennis moeten zijn. Tot verbreding van het lezerspubliek al evenmin, maar dat is meer een zorg van de bewakers van de kijk- en verkoopcijfers. Dat ook onderwijs- en wetenschapsbeleid zich in de richting van het numerieke rendement bewegen, mag zonder omwegen zorgwekkend genoemd worden.
Is er met dat alles toch enig licht in de duisternis, anders gezegd, is er niet een eigentijdse vorm die aan de complexiteit recht doet? Geven bijvoorbeeld biografieën, zoals ze nu van verschillende zijden gepropageerd