Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
Gene M. Moore
| |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
en Van Gogh, bleken niet bij Korzeniowski in de smaak te vallen’ (Najder 1983:147). ‘Conrads geringschattende opmerkingen slaan waarschijnlijk op de zogenaamde “gekke” schilderijen van de Impressionisten’ (CL1:84n2). ‘Door zijn belangstelling voor Zola moet hij bekend zijn geweest met de theorieën van de Impressionisten, en in de verzameling van dr. Paul Gachet - die hij niet mooi vond - kwam hij doeken tegen van Cézanne, Van Gogh en andere vernieuwende schilders uit die tijd’ (Najder 1988:124). Gezien het belang van literair Impressionisme in Conrads werk, en de eerbiedwaardige traditie onder Conrad-critici om hier uitgebreid op in te gaan, kan het geen kwaad om aandacht te besteden aan Conrads mening over de Impressionisten uit zijn tijd.Ga naar eind2 Wat zag Conrad in ‘l'appartement du Docteur’? Waarom beschreef hij de sfeer als ‘cauchemar[d]esque’, en welke schilderijen ontlokten hem het etiket ‘école de Charenton’? Nadere beschouwing van het beschikbare bewijsmateriaal doet vermoeden dat Conrad nooit een van de Van Goghs uit Gachets verzameling heeft gezien; en dat zijn opmerkingen over de ‘nachtmerrieachtige sfeer’ en de ‘School van Charenton’ niet neerkomen op een radicale veroordeling van het Impressionisme in het algemeen, of van Van Gogh en Cézanne in het bijzonder, maar veel letterlijker moeten worden opgevat: als specifieke toespelingen op de vreemde sfeer van Gachets cabinet de consultation in Parijs, en op de schilderijen en de andere objecten die daar verzameld waren.
Paul-Ferdinand Gachet (1828-1909) was een begaafd man met een brede belangstelling. Hij was de zoon van Louis Gachet, een linnenwever uit de Rijsselse middenklasse. Zijn familie verwachtte dat hij zijn vader zou opvolgen in de textielhandel, maar in plaats daarvan besloot hij medicijnen te gaan studeren. In 1851 vluchtte hij voor de staatsgreep van Louis Napoleon naar zijn oom Emile in Elsene, een zuidelijke wijk van Brussel (Gachet 1956:15). Emile Gachet was de vader van Marguerite Poradowska; zij was toentertijd drie jaar oud.Ga naar eind3 Vanaf het begin van zijn studie had Paul-Ferdinand Gachet zich gespecialiseerd in de behandeling van geestes- en zenuwziekten; zijn proefschrift (Montpellier 1858) was getiteld Etude sur la mélancolie. Gedurende zijn lange succesvolle carrière was hij verbonden aan een aantal Parijse ziekenhuizen en praktizeerde en ontwikkelde hij een breed scala aan therapieën, waaronder homeopathie, hydrotherapie en vooral elektrotherapie; daarnaast was hij geïnteresseerd in frenologie, grafologie en handleeskunde. Zijn belangrijkste medische successen waren de uitvinding van een antiseptische vloeistof (vulnéraire antiseptique) die veelvuldig gebruikt werd in de Frans-Duitse oorlog van 1870, en de ontwikkeling van een methode om urinewegproblemen te behandelen met elektrolyse.Ga naar eind4 Gachet was ook een verdienstelijk schilder, die zijn werk meestal signeerde met het Nederlandse pseudoniem Paul van Ryssel. Hij was een van de oprichters van de Société des Indépendants en bewoog zich actief in de Parijse kunstkringen. Onder zijn patiënten waren behalve Van Gogh ook Cézanne, Pissarro, Renoir, en andere schilders en hun familieleden. Op nieuwjaarsdag 1863 kondigde Gachet de opening aan van zijn Parijse cabinet électromédical (rue du Faubourg-Saint-Denis, 78), dat gespecialiseerd was in de ‘elektrische behandeling van chronische en nerveuze aandoeningen met behulp van apparatuur uit de werkplaats van Monsieur Morin’. In 1868 trouwde hij; voordat zijn vrouw zeven jaar later aan tuberculose overleed, schonk zij hem twee kinderen: een dochter Marguerite (1869-1949) en een zoon Paul (1873-1962). In 1872 kocht Gachet het huis in Auvers-sur-Oise dat dankzij Cézanne en Van Gogh beroemd zou worden; de rest van zijn leven verdeelde hij zijn tijd tussen zijn cabinet de consultation aan de rue du Faubourg-Saint-Denis en zijn huis in Auvers. | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Om te kunnen achterhalen wat Conrad zag toen hij Gachets ‘appartement’ bezocht, moeten we allereerst vaststellen welke van deze twee lokaties bedoeld was: de grote werken uit Gachets collectie hingen in Auvers, maar alles wijst er op dat Conrad voor zijn korte ontmoeting met Poradowska niet naar Auvers gereisd is. Het feit dat hij schrijft over het ‘appartement’ van de dokter, en niet over een ‘huis’, doet vermoeden dat zij elkaar ontmoetten in de rue du Faubourg-Saint-Denis, die gunstig gelegen was tussen de twee treinstations die Conrad aandeed: vanuit Genève zal hij zijn aangekomen op het Gare de Lyon, terwijl hij naar Londen vertrok vanaf het Gare du Nord.Ga naar eind5 Zijn aankomst had hij bij zijn ‘tante’ aangekondigd in een brief die hij op 10 juni vanuit Genève verstuurde: ‘J'éais serieux a propos de Paris et je suis très serieux aussi en Vous prevenant que j'arriverai là le 15 cou [ran]t (Lundi) matin, pour repartir le soir. Done vers 10h 1/2 je serai a Votre porte puisque Vous avez l'intention de revenir a Paris le 14. -’ (CL1:82) De verwijzing naar Poradowska's voornemen naar Parijs terug te keren op de dag vóór hun rendez-vous zou kunnen betekenen dat zij logeerde in Gachets huis in Auvers - wat wordt bevestigd door Conrads opmerking over haar behoefte aan rust op het platteland voordat zij in Parijs aan het werk zou gaan: ‘Dans tous les cas je ne pourrais que passer une journée a Paris et pour ces quelques heures il ne me semble pas bon de Vous déranger. Vous aurez besoin du repos a la campagne avant de Vous mettre au travail a Paris’ (CL1:81). Het landelijke Auvers-sur-Oise dankt zijn populariteit deels aan het feit dat het gelegen is tussen twee grote treinverbindingen met Parijs. Een jaar voor Conrads bezoek, op zondag 10 juni 1890, was Theo van Gogh met zijn vrouw en zoontje vanuit Parijs naar Gachets huis in Auvers gereisd om Vincent te bezoeken; tussen het bronmateriaal dat een gedetailleerd beeld geeft van Vincents laatste maanden in Auvers onder de hoede van dr. Gachet bevindt zich ook Theo's brief aan Vincent (5 juni 1890) waarin hij schrijft dat de reis van Parijs naar Chaponval, waar dr. Gachet op hen zou wachten, iets meer dan een uur kost.Ga naar eind6 Het buitenhuis van de dokter lag ongeveer twee kilometer van het dichtstbijzijnde station (Gachet 1956:50). En aangezien dr. Gachet op maandagmiddag spreekuur had in de rue du Faubourg-Saint-Denis, was het hem niet mogelijk om Conrad en zijn ‘tante’ van een van de stations bij Auvers af te halen op de middag van Conrads bezoek. Het is dus zo goed als zeker dat Conrad het huis van de dokter in Auvers nooit bezocht heeft; hij had noch de tijd, noch enige reden om dat te doen, en de excursie zou bijna alle tijd in beslag hebben genomen die hij had uitgetrokken voor de ontmoeting met zijn ‘tante’. Als Conrads opmerkingen over de ‘nachtmerrieachtige sfeer’ en de ‘School van Charenton’ alleen kunnen slaan op wat hij zag in dr. Gachets appartement in de rue du Faubourg-Saint-Denis, dan heeft dat belangrijke consequenties voor de stelling dat hij een hekel had aan de Impressionisten. Het zou betekenen dat hij de belangrijkste, in Auvers bewaarde werken uit Gachets verzameling - waaronder alle Van Goghs - nooit gezien heeft. De critici die zich hebben gebogen over Conrads confrontatie met het Impressionisme tijdens zijn bezoek in 1891, hebben het cruciale verschil tussen Gachets huis in Auvers en zijn praktijkwoning in Parijs over het hoofd gezien.
Wat zou Conrad gezien kunnen hebben in Gachets Parijse appartement? Uit de advertenties van Gachet blijkt dat de dokter zichzelf allereerst zag als een elektrotherapeut, dus in zijn praktijk waren ongetwijfeld elektrotherapeutische apparaten te vinden. Volgens Gachets zoon Paul, die achttien was ten tijde van Conrads bezoek, had de dokter bij de start van zijn praktijk aan de rue du Faubourg-Saint-Denis een hele batterij elektrotherapeutische apparatuur van de firma's Radiguet en Gaiffe geïnstalleerd: ‘batteries de piles, | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
bobines Ruhmkorff, machines magnéto-electriques [...] des rhéophores et des sondes de formes variées en divers métaux, cuivre, laiton, argent, or et platine’ (Gachet 1956:38). Dit deel van de praktijk moet veel hebben weggehad van het laboratorium van dr. Frankenstein, hoewel de meeste van de instrumenten die Gachet gebruikte (en die zich nu gedeeltelijk bevinden in de collecties van het Wellcome Institute in Londen en het Musée d'Histoire de la Médecine in Parijs) tamelijk klein waren, en meestal bewaard werden in elegante kistjes van mahonie of ander fijn hout. Volgens een van zijn eerste biografen, dr. Victor Doiteau, had Gachet zelfs een kleine inductieklos op zak (une petite bobine d'induction) toen hij aan het sterfbed van Van Gogh werd geroepen (1923:280). Gachets collectie beperkte zich niet tot medische apparatuur; hij verzamelde ook kunstwerken en allerlei curiosa: op de inventarislijst van de artikelen die kapitein Peter Johnston-Saint in 1927 voor het Wellcome Institute aanschafte staan onder andere een ‘amandelguillotine’, een ‘heup’, een ‘menselijke schedel in verscheidene stukken’, ‘3 menselijke beenderen’, een ‘tinnen bidet’, en een ‘verzameling menselijke beenderen die gebruikt werd in de door dr. Gachet gevolgde anatomische lessen voor kunstenaars’ (Wellcome Archives, Doos 68 Kast 2).Ga naar eind7 Men zou verwachten dat deze dingen normaal niet stonden uitgestald waar bezoekers ze konden zien, maar alle getuigenissen over Gachets levensstijl spreken over de vreemde wanorde waarmee hij zich omringde. In een brief aan Theo vanuit Auvers (4 juni 1890) beschrijft Vincent het portret van Gachet waaraan hij werkt, om daaraan toe te voegen: ‘Mais sa maison tu verras c'est plein, plein, comme un marchand d'antiquités, de choses pas toujours intéressantes.’Ga naar eind8 Theo's vrouw Jo zou later opmerken dat Gachets studio in Auvers ‘'t meest geleek op de werkplaats van een alchimist uit de middeleeuwen’ (Van Gogh-Bonger: i,xlviii). In zijn tuin scharrelde een hele menagerie rond: een geit, een pauw, een dozijn katten, vier of vijf honden, een verzameling kippen en eenden (Doiteau 1924:9v). Hoewel dit allemaal zijn leefomgeving in Auvers betreft, is er geen reden om aan te nemen dat zijn Parijse praktijk wezenlijk anders of minder volgestouwd was - zij het dat de objecten daar meer met geneeskunde dan kunst te maken hadden. Conrads verwijzing naar de ‘nachtmerrieachtige sfeer’ van het appartement van de dokter zal dus niet zozeer zijn ingegeven door de schilderijen van de ‘School van Charenton’, maar eerder door de chaotische aanblik die de praktijk bood. Sommige voorwerpen uit het bezit van Gachet waren zeer macaber: omdat hij geïnteresseerd was in de schedelleer, verzamelde hij gipsafgietsels van de hoofden van geguillotineerde misdadigers als Pierre-François Lacenaire, waarop de verschillende frenologische zones ter instructie waren aangegeven.Ga naar eind9 Op de sokkel van het hoofd van Lacenaires handlanger is gegraveerd: ‘Avril. Vil et subordonné complice de Lacenaire. Homicide décapitée (sic).’ Gachets frenologische belangstelling doet denken aan die van de dokter in de ‘grafstad’ uit Heart of Darkness die Marlow vraagt of hij zijn hoofd mag meten: ‘Lichtelijk verrast zei ik ja, waarna hij iets te voorschijn haalde dat op een krompasser leek, en de maat van mijn hoofd nam, van voor naar achter en aan alle kanten, intussen zorgvuldig de uitkomsten noterend’ (57v).Ga naar eind10 Deze passage valt dus niet alleen terug te voeren op de ‘Craniologie’ van professor Izydor Kopernicki, wiens verzoek om schedels te verzamelen aan Conrad werd doorgegeven door zijn oom Tadeusz Bobrowski (Najder 1964:74 en 1983:71v), maar ook op de voorliefde voor frenologie van dr. Gachet.
Als de nachtmerrieachtige sfeer van Gachets appartement te verklaren is door de aanwezige medische apparatuur, de beenderen, en de gipskoppen van geguillotineerde misdadigers - wat bedoelde Conrad dan met zijn ‘schilderijen uit de School van Charenton’? Specifieke verwijzingen over wat hij niet zag | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
zijn te vinden in brieven aan Theo van Gogh waarin Vincent zijn bewondering uitspreekt voor de werken uit Gachets verzameling in Auvers: ‘il a un très beau Pissarro, hiver avec maison rouge dans la neige, et deux beaux bouquets de Cézanne. Aussi un autre Cézanne, du village’ (21 mei 1890). Gachet had deze schilderijen natuurlijk van Auvers naar Parijs kunnen overbrengen in het jaar tussen Van Goghs dood en Conrads bezoek; maar er was voor hem geen duidelijke reden om dat te doen, aangezien Auvers zijn eigenlijke woonplaats was. Gachet exposeerde tien van zijn eigen werken op de 7de Exposition de la Société des Artistes Indépendants, die van 20 maart tot 27 april 1891 werd gehouden in het Pavilion de la Ville de Paris. Ook tien Van Goghs werden hier getoond; maar geen van de korte titelbeschrijvingen in de catalogus stemt overeen met de Van Goghs waarvan bekend is dat zei in Gachets bezit waren. Naar alle waarschijnlijkheid werden de Van Goghs uit Gachets collectie niet eerder tentoongesteld dan 1905, toen vijf schilderijen en enkele tekeningen te zien waren op de Van Goghretrospectieve van de 21ste Exposition van de Independants. En zelfs voor deze gelegenheid verlieten niet alle Van Goghs van Gachet zijn huis: naar het schijnt bleef de beroemde Kerk in Auvers (1890) in Auvers - zo goed als onopgemerkt, totdat het schilderij uiteindelijk in 1951 aan het Louvre geschonken werd.Ga naar eind11 We weten dus wat Conrad niet zag in de rue du Faubourg-Saint-Denis; maar weten we ook wat hij wel zag? Gachets zoon Paul noemt een aantal van de werken uit zijn vaders cabinet médical wanneer hij spreekt over ‘conducteurs électriques qui peu à peu disparaissaient derrière Les folles de Gautier, sous une aquarelle de Détrez, au dos d'un Chat de Bonvin ou d'une académie de Schanne, perdus au fond d'un bahut Louis xiii ou masqués par de vielles faïences’ (Gachet 1956:39). In tegenstelling tot de namen van Cézanne en Van Gogh klinken die van François Bonvin, Ambroise Détrez, Alexandre Schanne of Gachets jeugdvriend Amand Gautier niet langer bekend in de oren. Van de genoemde werken komt in ieder geval Gautiers Les Folies de la Salpêtrière in aanmerking voor de School van Charenton, aangezien het een groep krankzinnige vrouwen in verschillende karakteristieke houdingen weergeeft. Gachet verzamelde eveneens tekeningen van gekken, en schetste hen vaak zelf voor diagnostische of artistieke doeleinden.Ga naar eind12 In de jaren zestig had hij een serie schetsen gemaakt van de uitgeteerde dichter Charles Méryon, die opgesloten zat in de inrichting te Charenton en stervende was; en een van de werken die hij inzond voor de Salon des Indépendants in de lente van het jaar van Conrads bezoek was getiteld Inondations à Charenton (nu in het Musée de Pontoise). De verhalen achter deze werken, gekoppeld aan de (op zijn zachtst gezegd) vreemde smaak van Gachet in het algemeen, moet voor Conrad genoeg zijn geweest om ze allemaal op een hoop te gooien als ‘peintures de l'école de Charenton’. Vanwege het belang van Gachets collectie en zijn gastvrijheid ten opzichte van jonge kunstenaars, stond zijn huis op het platteland ook wel bekend als de ‘Ecole d'Auvers’, zodat het heel goed mogelijk is dat Conrads verwijzing naar de School van Charenton als directe spotternij bedoeld was. Niettemin staat vast dat zich tussen de werken die Conrad in de rue du Faubourg-Saint-Denis gezien kan hebben wel degelijk enkele vroege impressionistische schilderijen bevonden - ook al waren dat niet Gachets belangrijkste Cézannes en Van Goghs. Gachets zoon schrijft ergens dat Van Gogh de praktijk van zijn vader in Parijs nooit bezocht heeft, en daardoor niet in aanraking kwam met ‘les Pissarro, Guillaumin, Cézanne, Renoir, Monet, Sisley - déjà anciens - qui décorent l'appartement de Paris (jusque dans le cabinet du médecin); pas davantage les ‘vieilles’ estampes et les nombreux bibelots [...]’ (Gachet 1956:117). Hoewel Gachet maar liefst negen Van Goghs, zeven Cézannes, vijf Guillaumins en vier Pissarro's bezat, had hij maar | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
één schilderij van Renoir, Monet en Sisley - wat het mogelijk maakt om deze werken te identificeren als Sisley's Vue du Canal Saint-Martin (1870), Renoirs charmante Margot (portrait de modèle) (1874), en Monets les Chrysanthèmes (1878): alle drie vroege impressionistische studies die niet direct een associatie met Charenton oproepen. Conrad heeft misschien Cézannes Une moderne Olympia uit 1874 gezien, een parodie op Manets Olympia waarover Van Gogh vanuit Auvers nooit iets heeft geschreven. En het is ook mogelijk dat een afdruk van de enige ets die van Van Gogh bekend is, het Portrait du Dr Gachet (L'Homme à la pipe), in het appartement van de dokter te zien was, aangezien Paul Gachet zich herinnert dat ‘La planche a beaucoup tiré du vivant du Docteur Gachet qui distribua largement des épreuves pour répondre au désir de Vincent de diffuser ses oeuvres’ (Gachet 1953:[24]).Ga naar eind13 Maar gegeven de veelheid en variëteit van de kunstvoorwerpen en medische parafernalia waarmee Gachet zich omringde, is het onwaarschijnlijk dat een enkele vroege schets van Cézanne of een ets van een onbekende Nederlandse kunstenaar naar voren zou zijn gekomen als ‘nachtmerrieachtiger’ of ‘Charentonesker’ dan de rest.
Als Conrad in zijn brief aan Poradowska niet direct refereert aan de schilderijen van Cézanne en Van Gogh, is het dan mogelijk om er achter te komen wat hij van zijn impressionistische en post-impresssionistische tijdgenoten in de beeldende kunst vond? In tegenstelling tot collega-schrijvers als Henry James of Ford Madox Ford verwijst Conrad bijna nooit naar bestaande kunstwerken in zijn boeken; de schilderijen die in zijn werk genoemd worden zijn óf produkten van de romanfiguren zelf, zoals Kurtz' olieschets van een geblinddoekte vrouw in Heart of Darkness (79), óf statige familiestukken, zoals het portret van Heysts vader in Victory (177,218f) en het verontrustende schilderij dat Cosmo zich herinnert in Suspense (195-197). Zijn enige poging om een kunstenaar als hoofdpersoon op te voeren, in The Sisters (1895-96), bleef onvoltooid en is nooit erg gewaardeerd door lezers en critici; Najder achtte het een ‘grandioze mislukking’ (1988). Conrads brieven bevatten ook zeer weinig verwijzingen naar de kunstgeschiedenis. In een op 23 december 1897 gedateerde brief aan A.T. Quiller-Couch schreef hij dat ‘het mijn ideaal is geweest om voor zeelieden te doen wat Millet (als ik de naam van deze grootheid in dit verband mag gebruiken) heeft gedaan voor boeren’ (Cl1:430v). Conrads bewondering voor Millet werd volledig gedeeld door Van Gogh, die niet minder dan twintig interpretaties van werken van Millet schilderde gedurende zijn jaar in de inrichting te Saint-Rémy. Toch was Conrad geen museumganger; zijn enige bezoek aan de National Gallery in Londen was op de dag dat hij zijn Jessie een huwelijksaanzoek deed, hetgeen doet vermoeden dat geen van beiden veel aandacht had voor de schilderijen. In 1921, toen zijn carrière ten einde liep, werd hij door de kunstenares Alice Kinkead gevraagd om een voorwoord te schrijven voor haar tentoonstellingscatalogus van Corsicaanse en Ierse landschappen; altijd even terughoudend waar het beeldende kunst betreft, bespreekt Conrad in zijn voorwoord alleen de landschappen in het echt, en zegt hij bijna niets over Kinkeads schilderijen (Najder 1978:96v). De Conrad-biografie van Bernard C. Meyer is geïllustreerd met een serie tekeningen uit de jaren negentig, waaruit blijkt dat Conrad in staat was om met enige flair gecompliceerde schetsen te maken; maar gegeven zijn achtergronden en interesses, lijkt het dat Conrad zich eenvoudigweg niet gekwalificeerd achtte om serieuze opinies op het gebied van de kunstkritiek naar voren te brengen. Zijn opmerking over de ‘School van Charenton’ verraadt eerder een zekere zwierigheid tegenover zijn ‘tante’ dan een poging om een esthetisch oordeel te vellen, en de experts moeten hem niet al te ernstig nemen. Wat Conrad wérkelijk vond van de werken van | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Cézanne, Van Gogh en de andere Impressionisten - aangenomen dat hij ze ooit te zien kreeg, en dat ze ook nog indruk op hem maakten - blijft vooralsnog de vraag.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
Lijst van geciteerde werken
| |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
Dr. Paul-Ferdinand Gachet omstreeks 1890.
Rijksmuseum Vincent van Gogh (Stichting Vincent van Gogh), Amsterdam.
Dr. Gachets visitekaartje benadrukte zijn belangstelling voor elektrotherapie.
Musée d'Histoire de la Médecine, Parijs. | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
Conrads brief van 2 juli 1891 aan zijn ‘Chère Tante’, met daarin de opmerking over de ‘schilderijen van de School van Charenton’.
Beinecke Rare Book and Manuscript Library, Yale University.
Conrads brief van 2 juli 1891 aan zijn ‘Chère Tante’, met daarin de opmerking over de ‘schilderijen van de School van Charenton’.
Beinecke Rare Book and Manuscript Library, Yale University. | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
Amand Gautier, Les Folies de la Salpêtrière (Cour des Agitées), 1888.
| |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Deze litho, die Gautier maakte naar zijn eigen schilderij uit 1855, is een van de werken die in de Parijse praktijk van dr. Gachet te zien waren.
Wellcome Institute Library, Londen. | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
De rue du Faubourg-Saint-Denis, uit een album met platinotypen van H. Blancard, 1887-1889; Dr. Gachets praktijk was ongeveer halverwege de straat aan de rechterhand (de oostelijke kant).
Bibliothèque Historique de la Ville de Paris (Paris Album 4o 14). | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
Vincent van Gogh, Portret van Dr. Gachet (L'Homme à la pipe), 1890.
Rijksmuseum Vincent van Gogh (Stichting Vincent van Gogh), Amsterdam. | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
Twee frenologische koppen uit de collectie van dr. Gachet: gipsafgietsels van de hoofden van de geguillotineerde misdadigers Remond Lescure en Avril, de handlanger van Lacenaire.
Trustees of the Science Museum, Londen (negatieven nrs. 920/89 en 921/89). |
|