| |
| |
| |
Jaap van der Bent
Wie herinnert zich wat? Geheugenonderzoek van Joe Brainard, Rudy Kousbroek en Georges Perec
Dat het geheugen ons herhaaldelijk voor de gek houdt, is iets dat Rudy Kousbroek in zijn korte essay ‘Sleutels’ in Een kuil om snikkend in te vallen heel boeiend heeft beschreven. Dat het geheugen van Rudy Kousbroek ons als lezers parten speelt komt aanzienlijk minder voor. Toch had ik zo'n driejaar geleden al mijn bedenkingen toen Kousbroek in nrc Handelsblad onder de titel ‘Ik herinner me’ een vijftigtal in korte zinnen gevatte herinneringen publiceerde (‘Ik herinnert me gort goreng,’ ‘Ik herinner me de vierkante stuiver’), met boven de tekst, als enige verwijzing naar de inspiratiebron van de in ‘Ik herinner me’ gehanteerde schrijfwijze, de opdracht: ‘Hommage aan Georges Perec’.
Nu Kousbroek in de op 7 januari 1991 uitgezonden eerste aflevering van het televisieprogramma ‘De Literatuurmachine’ opnieuw veel behartenswaardigs te melden had over de werking van het geheugen en over Georges Perec, zonder daarbij ook maar eenmaal de naam Joe Brainard te noemen, wordt het hoog tijd en is het niet meer dan eerlijk om eens te wijzen op deze in 1942 geboren schrijver en schilder, en op de samenhang tussen diens werk en dat van Perec en Kousbroek. Het is namelijk niet Perec, wiens in 1978 gepubliceerde herinneringenreeks Je me souviens ten grondslag lag aan ‘Ik herinner me’, die als eerste een bundel uitbracht met diep weggezakte herinneringen die hij zich door middel van opsommingen weer bewust had gemaakt, maar de Amerikaan Brainard.
Joe Brainard, die als ‘geheugenvorser’ zijn naam mee heeft, behoort tot een jongere lichting van een beweging in de Amerikaanse dichtkunst, die in de jaren vijftig bekend werd als de New York School of Poets. De van deze groep deel uitmakende dichters waren bijna allemaal met elkaar bevriend, onderhielden nauwe contacten met in New York woonachtige kunstschilders, en lieten zich inspireren door stromingen in de schilderkunst als het abstract expressionisme en pop art. De voormannen van de New York School waren de inmiddels ook in Nederland niet meer onbekende John Ashbery en Kenneth Koch, en vooral de legendarische Frank O'Hara, in 1966 op veertigjarige leeftijd op een voor alle verkeer verboden strand in de buurt van New York doodgereden door een ‘beach buggy’. Later herinnerde Brainard zich O'Hara onder meer als volgt: ‘Ik herinner me de eerste keer dat ik Frank O'Hara ontmoette. Hij liep over Second Avenue. Hoewel het een koele avond was, vroeg in het voorjaar, droeg hij alleen een wit overhemd met de mouwen opgestroopt tot aan zijn ellebogen. En een spijkerbroek. En mocassins. Ik herinner me dat hij me erg dandy-achtig leek. Erg aanstellerig. Decadent. Ik herinner me dat ik hem onmiddellijk mocht.’
Brainard was in 1960 vanuit zijn woonplaats Tulsa in Oklahoma naar New York getrokken. Daar maakte hij al gauw naam als schilder en illustrator, met een duidelijke voorkeur voor onderwerpen die hij in zijn dagelijkse omgeving aantrof, zoals meubilair, gebruiksvoorwerpen en etenswaren. Vanaf het begin van zijn loopbaan als kunstenaar schreef Brainard óók: korte gedichten, aforismen en invallen variërend in lengte van
| |
| |
één regel tot enkele pagina's. Ook in wat hij schreef legde hij veel belangstelling aan de dag voor het triviale en vluchtige, en het is dan ook niet zo vreemd dat hij op een gegeven moment bondig geformuleerde herinneringen aan alledaagse voorvallen en voorwerpen uit zijn jeugd begon te noteren. In 1970 verscheen een eerste reeks van deze herinneringen in een boekje met de voor de hand liggende titel I Remember, terwijl in 1972 en 1973 nog drie vergelijkbare deeltjes het licht zagen: More I Remember, More I Remember More, en I Remember Christinas. Een bundeling van deze vier uitgaven werd in 1975 gepubliceerd onder de titel I Remember.
Perec kende het werk van Brainard en liet voorin Je me souviens de volgende verantwoording opnemen: ‘De titel, de vorm en, tot op zekere hoogte, het karakter van deze teksten zijn geïnspireerd door I Remember van Joe Brainard.’ Bij een dergelijke mate van ontlening is het niet verbazingwekkend dat de overeenkomsten tussen Je me souviens en I Remember legio zijn. Brainard en Perec blijken zelfs enkele herinneringen met elkaar te delen. Op bladzijde zes van I Remember vindt men, van elkaar gescheiden door vier andere herinneringen, ‘I Remember “How Much Is That Doggie In The Window?”’ en ‘I remember “Sixteen Tons”’ (voor de jongeren: dit zijn verwijzingen naar liedjes die in de jaren vijftig populair waren), terwijl Perecs vierhonderdvierentwintigste en vierhonderd vijfentwintigste herinnering respectievelijk luiden: ‘Je me souviens de: / “Combien pour ce chien dans la vitrine / Ce joli p'tit chien noir et blanc”,’ en ‘Je me souviens de “Sixteen Tons”.’ Het is niet duidelijk of we hier te maken hebben met een klein eerbetoon van Perec aan Brainard, of met een illustratie van Perecs opvatting, afgedrukt op het omslag van Je me souviens, dat er in zijn boekje geen sprake is van ‘echte herinneringen, en zeker niet van persoonlijke herinneringen, maar van stukjes alledaagsheid, dingen die in een bepaald jaar alle mensen van dezelfde leeftijd gezien, beleefd of gedeeld hebben, en die vervolgens verdwenen of vergeten zijn’, om pas jaren later weer boven water te komen, ‘toevallig of omdat men ze gezocht heeft, op een avond, onder vrienden’.
| |
Populaire kunst
Wat de herinneringen van zowel Perec als Brainard nog eens overtuigend illustreren, is dat film, filmsterren en populaire muziek op sommige jonge mensen onuitwisbare indrukken maken. Zo vindt men op het terrein van het Franse lied in Je me souviens onder meer Édith Piaf en Sacha Distel, de onbekendere Jean Bretonnière en Jean Constantin, alsmede enige tekstflarden van intussen waarschijnlijk zelfs in Frankrijk allang vergeten chansons. Terwijl Brainard, ondanks enkele gemeenschappelijke herinneringen zes jaar jonger dan Perec, blijft steken bij Bill Haley, Elvis Presley, ‘Blue Suede Shoes’, èn het paar blauwe suède schoenen dat hij ooit zelf bezat, herinnert Perec zich ook meerdere jazzmusici: Art Tatum, Horace Silver, Clifford Brown en verschillende anderen. Enkelen van hen heeft hij zelf zien optreden, zoals de Fransman Claude Luter, en Lester Young ‘in de Club Saint-Germain; hij droeg een kostuum van blauwe zijde met een voering van rode zijde’.
Net als bij hun muzikale reminiscenties soms het geval is, blijven de herinneringen van Perec en Brainard aan film en filmsterren nogal eens beperkt tot weinig meer dan een naam of een titel: ‘Je me souviens de Sissy avec Romy Schneider’; ‘I remember Judy Garland's red shoes in The Wizard of Oz’. Vaker zijn de herinneringen echter iets minder beknopt en, bij voorbeeld, gebaseerd op berichten in de roddelpers, die de schrijvers destijds lazen of te horen kregen. Dan herinnert Brainard zich onder meer dat Rock Hudson ooit vrachtwagenchauffeur was, en schiet het Perec plotseling weer te binnen dat Alain Delon, voordat hij ontdekt werd, aan de kost kwam als ‘slagersjongen (of bakkersknecht?)’. In de categorie ‘niet vergeten maar
| |
| |
voorgoed voorbij’ treft men bij Perec bovendien de namen aan van een aantal bioscopen die definitief hun deuren sloten: ‘Ik herinner me dat Noctambule en Quartier Latin, in de Rue Champollion, theaters waren.’ En: ‘Ik herinner me dat er in Michel-Ange Auteuil, waar zich nu een Monoprix (of een Prisunic) bevindt, vroeger een bioscoop was.’
De herinneringen van Kousbroek zijn wat chiquer dan die van Brainard en Perec. Zo is het enige dat hem uit de bioscoop is bijgebleven, ‘het orgel in Tuschinski met Pierre Palla’. Ook herinnert hij zich geen liedjes of jazzmuzikanten, maar ‘Jo Vincent’, ‘het radiobulletin van de Muiderkring’, en ‘Stoffel van Vieghen en Feike Asma. En niet te vergeten Piet van Egmond (De Matthäus Passion met toelichting, in het Concertgebouw).’
Wat weer wel, zowel bij Kousbroek als bij Brainard en Perec, diepe sporen heeft achtergelaten (en Brainards blauwe suède schoenen deden dat al vermoeden), zijn sommige kledingstukken die de schrijvers in hun jeugd droegen of zagen dragen. Ook hierbij valt de deftigheid van Kousbroeks herinneringen op. Hij herinnert zich namelijk, behalve ‘plusfours’, vooral zijn ‘pandjes, later opgevreten door de motten’, en zijn ‘gulpknopen met de inscriptie, “For gentlemen”.’ Perec denkt, wat minder chique, terug aan de tijd dat de mode een zwart overhemd voorschreef, aan ‘duffle coats’ en ‘Davy Crockett bontmutsen’. Ook Brainard herinnert zich de op Davy Crockett geïnspireerde mode (nog een herinnering die hij en Perec gemeen hebben). Brainard groeide echter enkele jaren later op dan Perec en Kousbroek, en bovendien in het welvarende Amerika, zodat men vooral bij hem een groot aantal herinneringen vindt aan de meest uiteenlopende (merk)kledingstukken en modeverschijnselen.
| |
Verschillen
Ondanks de talrijke overeenkomsten zijn er ook opvallende verschillen tussen de herinneringen van Brainard, Kousbroek en Perec. Daar is bij voorbeeld de sport. Rudy Kousbroek heeft zijn afkeer van vrijwel elke lichamelijke inspanning nooit onder stoelen of banken gestoken. Het is dan ook passend dat het wat hem betreft op dit terrein blijft bij ‘Fanny Blankers-Koen’ en het radioprogramma ‘Hersengymnastiek met Jan Boots en Jan van Herpen’. Opvallender is het dat de Amerikaan Brainard voor geen enkele baseball- of football-speler in zijn geheugen plaats lijkt te hebben. Daarentegen moet het Kousbroek verdroten hebben dat in de herinneringen van Perec sporthelden juist wel een prominente rol spelen. Perec heeft daarbij als rechtgeaarde Fransman een opvallende voorkeur voor boksers en wielrenners (hij was ooit een wielrenfanaat), maar ook voetballers, atleten, zwemmers en zelfs ‘catcheurs’ passeren de revue.
De drie schrijvers onderscheiden zich ook van elkaar door hun herinneringen op het erotische vlak. Wat die aangaat, komt Kousbroek niet veel verder dan ‘Kitty's regenjas’ en ‘Koekoek, Koekoek, een vrouw in een lange broek’ (ik herinner me dat wíj tenminste nog zongen: ‘een vrouw in een onderbroek’). Perecs herinneringen zijn zelfs helemaal seksloos. Brainard, daarentegen, vertelt ons al meteen in zijn tweede herinnering van de spanning die hij als kind voelde wanneer hij in het nachtkastje van zijn ouders naar condooms zocht (van het merk ‘Peacock’!). Op dezelfde bladzij van I Remember herinnert hij zich zijn eerste erecties (‘Ik dacht dat ik een ernstige ziekte had’), terwijl hij ons ook in de rest van het boek uitvoerig op de hoogte houdt van het vele dat hem is bijgebleven van zijn seksuele bewustwording en zijn eerste, soms wat tragi-komische, ervaringen als homoseksueel.
I Remember verschilt van Perecs en Kousbroeks herinneringen ook qog door iets heel anders. Op de televisie vergeleek Kousbroek de door hemzelf en Perec gebruikte procedure met het vangen van vissen: door dikwijls in het geheugen de netten uit te gooien en veel herinneringen boven te halen vergroot
| |
| |
men de kans om tussen allerlei bekends af en toe, als een zeldzame vis, een geheel vergeten herinnering aan te treffen. Men zou verwachten dat opeenvolgende herinneringen die men zich op deze manier opnieuw bewust wordt wat sfeer of onderwerp betreft vaak met elkaar te maken hebben. Toch is dat vooral bij Kousbroek niet het geval. Afgezien van het feit dat het allebei herinneringen van Kousbroek zijn, bestaat er tussen ‘Kitty's regenjas’ en ‘Kerstkaarten “met de mond geschilderd”’ geen zichtbaar verband. Kousbroek heeft er klaarblijkelijk voor gekozen om alleen de zeldzame vissen te bewaren en, tamelijk willekeurig gerangschikt, op te dienen.
Brainard is in I Remember, waarin ruim vijftienhonderd herinneringen zijn opgenomen, minder selectief te werk gegaan. Waarschijnlijk komt het daardoor dat bij hem sommige herinneringen juist wel, duidelijk herkenbaar, de directe aanleiding zijn van een hele serie volgende herinneringen. Deze reeksen van met elkaar verwante herinneringen laten zich bijna lezen als gedichten, ook al omdat Brainard als beeldend kunstenaar veel oog heeft voor dikwijls heel concrete details, hetgeen zijn herinneringen vaak leesbaarder en in literair opzicht interessanter maakt dan de wat kalere registraties van Kousbroek en Perec:
‘Ik herinner me Greyhound bussen in de nacht.
Ik herinner me dat ik me afvroeg waar de buschauffeur aan dacht.
Ik herinner me verlaten stadjes. Groen getinte ruiten. En neonlichten op het moment dat ze uitgaan.
Ik herinner me (volgens mij) in één bus lavendelblauw getinte ruiten.
Ik herinner me omgevallen driewielers op gazons voor huizen. Sneeuwbesstruiken. En plastic eendenfamilies.
Ik herinner me vluchtig geziene activiteit in oranje ramen 's nachts.
Ik herinner me kleine koeien.
Ik herinner me dat er in elke bus één soldaat zit.
Ik herinner me kleine lelijke moderne kerken.
Ik herinner me dat ik me nooit kan herinneren hoe wc-deuren in bussen opengaan.
Ik herinner me donuts en koffie. Krukken. Overgeplakte prijzen. En grijze mensen.
Ik herinner me dat ik me afvroeg of de persoon tegenover mij homoseksueel was.’
Ook de volgorde van de herinneringen in Je me souviens is waarschijnlijk minder toevallig dan men bij oppervlakkige lezing zou kunnen denken. In een kort nawoord schrijft Perec dat de herinneringen in zijn boekje merendeels te maken hebben met de periode tussen zijn tiende en vijfentwintigste jaar, dat wil zeggen tussen 1946 en 1961. Dit neemt niet weg dat men in Je me souviens toch ook een flink aantal herinneringen tegenkomt aan, onder andere, Biafra, Sharon Tate, de Baader-Meinhof Gruppe, terwijl de Provo's evenmin zijn vergeten. Afgezien van de laatste, zijn dit herinneringen aan zaken die heel wat minder onschuldig waren dan de namen van zangers en automerken, en de titels van liedjes en films, die Perec vooral zijn bijgebleven. Door tussen het gros van zijn herinneringen hier en daar te verwijzen naar de gruwelijkheden van het eind van de jaren zestig creëert Perec het traditionele contrast tussen een niet zo prettig heden en een verleden waarin alles ‘beter’ was. Het is echter niet zeker of hij dat met opzet heeft gedaan.
| |
Persoonlijk
Waarin schuilt nu de fascinerende werking die deze herinneringen van Brainard, Kousbroek en Perec ongetwijfeld bezitten? Door hun nauwkeurige aandacht voor wat meestal te onbeduidend wordt gevonden om te worden genoteerd, geven alle drie de schrijvers een alternatief en intrigerend tijdsbeeld: het is heel boeiend om nu eens niet Drees, De Gaulle of Eisenhower als representatief voor de jaren vijftig te zien, maar een sigarettenmerk dat niet meer bestaat, een
| |
| |
spelletje dat niemand meer speelt, een deuntje dat niemand meer neuriet. Daarnaast hebben we hier te maken met een nog steeds tamelijk nieuw en verrassend autobiografisch genre. Perec mag nu wel beweren dat de herinneringen in Je me souviens uitsluitend van algemene aard zijn, onpersoonlijk, maar dat is gewoonweg niet het geval. Al is hij wat betreft zelfonthulling de tegenpool van de bijna exhibitionistische Brainard, toch vinden we ook bij Perec bij voorbeeld herinneringen aan een neef genaamd Henri, met wie Perec heel duidelijk iets te stellen heeft, maar de lezer minder.
Zijn bovendien in wezen niet àlle herinneringen persoonlijk? En geldt dat niet zowel voor de herinneringen die Brainard, Kousbroek en Perec ons opbiechten als voor wat zij bewust weglieten of zich niet bewust zijn geworden? Het is waarschijnlijk heel veelzeggend dat er in Je me souviens niet één herinnering op het gebied van de liefde te vinden is. Even veelzeggend als dat Rudy Kousbroek in ‘Ik herinner me’ geen enkele filmtitel te binnen wil schieten, maar wel ‘de tentoonstelling “Weerbare democratie”’ en ‘de Vrije Katheder’.
Men kan zelfs zeggen dat een aantal van de in I Remember, Je me souviens en ‘Ik herinner me’ opgenomen herinneringen zó persoonlijk en aan een bepaalde plaats en tijd gebonden zijn, dat een elders of later geboren lezer ze nauwelijks of niet kan begrijpen. In elk geval is het míj nogal duister wat Perec bedoelt met: ‘Je me souviens d'un pion corse qui s'appelait Flack “comrae la D.C.A. allemande”.’ Maar evenmin snap ik iets van Kousbroek als hij een herinnering ophaalt aan ‘nia op de Sarphatistraat. Het geboortegat.’ Eigenlijk zijn de herinneringen van de Nederlander Kousbroek mij vaak vreemder dan die van Perec en Brainard, terwijl die van de laatste mij de meeste schokjes van herkenning geven. Om herinneringen te kunnen delen is het blijkbaar toch belangrijker dat men in min of meer dezelfde periode is opgegroeid dan dat men in hetzelfde land heeft gewoond.
Niettemin, en dat maakt het lezen van deze boeken tot een klein avontuur, brengen de herinneringen van alle drie de schrijvers ook het eigen herinneringsmechanisme op gang. Wanneer Brainard schrijft, ‘I remember, up high, wallpaper borders’, dan zie ik plotseling óók weer de sierstroken voor me, die in het huis van mijn ouders, zoals in vrijwel alle huizen in de jaren vijftig, langs de randen van de plafonds op het behang waren geplakt. En als Perec vertelt dat hij, als leerling van de derde klas, ooit meer dan twee weken werkte aan een grote plattegrond van het oude Rome, herinner ik me met enige schaamte de muurkrant die ik na de lancering van de eerste Spoetnik samenstelde en, blijkbaar uit behoefte aan erkenning, ook nog mee naar school nam, waar de onderwijzer mijn werkstuk prees en als voorbeeld voor mijn klasgenoten op het prikbord hing.
Ten gerieve van de lezer die zijn bij de lectuur van Je me souviens opkomende herinneringen wil opschrijven, is op verzoek van Perec achter in het boekje een aantal bladzijden onbedrukt gelaten. Daarop zou bijna plaats zijn voor misschien wel de mooiste ‘ik herinner mij’-reeks die ik ken: Le Verger van Harry Mathews. Mathews is een Amerikaanse schrijver die óók tot de New York School behoort maar, getrouwd met de Franse kunstenares Niki de Saint Phalle, al in de jaren vijftig naar Frankrijk verhuisde, waar hij intiem bevriend raakte met Georges Perec. Perec en Mathews werkten herhaaldelijk samen, onder meer bij het maken van de Franse vertaling van twee van Mathews' uitermate vreemde, door Raymond Roussel beïnvloede romans. Die vertalingen staan alleen op naam van Perec, maar uit Le Verger blijkt dat Perec het beetje Engels dat hij las en sprak vooral opdeed uit de Peanuts-strip, zodat hij in zijn eentje nooit verantwoordelijk geweest kan zijn voor een adequate Franse versie van Mathews' ook stilistisch bijzonder gecompliceerde boeken.
Le Verger bevat ruim honderd, in het Frans geschreven, herinneringen van
| |
| |
Mathews aan Perec. Het zijn, onder andere, herinneringen aan hun eerste ontmoeting, aan de restaurants waar ze samen aten, aan de films die ze samen zagen, aan eigenaardigheden in Perecs uiterlijk en gedrag. In het voorwoord vertelt Mathews dat hij een paar weken na Perecs dood in maart 1982 begon met het noteren van deze herinneringen, en dat hij dat enkele maanden volhield. Daarna bracht hij in het resultaat een bepaalde ordening aan, die onherroepelijk leidt tot deze laatste en langste herinnering, waarnaar de titel van het boekje verwijst: ‘Ik herinner me dat tijdens mijn laatste telefoongesprek met Georges Perec (hij was in Parijs, ik in New York) hij me vertelde dat hij longkanker had en zes weken later geopereerd moest worden. Hij vroeg me of hij een deel van zijn herstelperiode bij ons zou kunnen doorbrengen. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis en na nog een maand bij de ouders van Catherine B. te hebben verbleven, arriveerde hij op 13 mei in Lans-en-Vercors, op het moment dat de boomgaard begon te bloeien. Hij was erg bleek en het kostte me moeite om te wennen aan zijn kortgeknipte haar en aan zijn afgeschoren baard (hij wilde dat zijn uiterlijk duidelijk liet zien dat hij een nieuw leven was begonnen); maar de berglucht deed hem goed, zijn gezicht kreeg weer kleur en zijn stap werd vaster. Ik herinner me Georges Perec na een korte wandeling, een beetje buiten adem, staande in het hoge gras van de heuvel, geleund tegen een pruimeboom, glimlachend van genoegen terwijl hij keuvelde met zijn bezoek, oude vrienden die van ver gekomen waren om hem te zien: Anton Voyl; de schilder Valène; Jérôme en Sylvie, een stel dat jij al jaren kende en voor wie hij een bijzondere genegenheid voelde.’ [Anton Voyl, Valène en Jérôme en Sylvie zijn personages uit Perecs bekendste romans: La Disparition, La Vie mode d'emploi en Les Choses, JvdB]
Dit citaat geeft al aan dat Le Verger wat betreft de toon en de lengte van een aantal van de herinneringen sterk afwijkt van I Remember, Je me souviens en ‘Ik herinner me’. Het was echter ook niet Mathews' bedoeling om eens grondig in zijn eigen verleden te graven, maar om, zoals hij in het voorwoord uitlegt, ‘schrijvend het hoofd te bieden aan het gevoel van verslagenheid dat zich na Perecs dood van mij had meester gemaakt’. Uit het voorwoord blijkt tevens dat het Harry Mathews was die in 1970 Georges Perec op de hoogte bracht van het verschijnen en de strekking van Joe Brainards I Remember.
| |
Literatuur
Joe Brainard, I Remember. New York: Full Court Press, 1975. |
Rudy Kousbroek, ‘Ik herinner me’, nrc Handelsblad, 15 april 1988. |
Harry Mathews, Le Verger. Paris: P.O.L., 1986. Georges Perec, Je me souviens. Paris: Hachette/P.O.L., 1978. |
|
|