L.Th. Lehmann
Science-fiction
Actualiteit maakt van stukjes schrijven een wedstrijdsport. Daar houden sommige mensen van.
Het was al in een vorig jaar dat Remco Campert een science-fictionvertelling publiceerde, bij De Bezige Bij, getiteld Gouden Dagen. Science-fiction? Ja! Het verhaal speelt op een planeet waar de ‘facts of life’ die wij kennen, niet gelden. Wat wil men nog meer? Het buitenissige is, dat niemand wordt geboren, men ontmoet zijn ouders, bij toeval. Er zijn ook mensen die ze nooit vinden.
In hoofdstuk 2 merken wij overigens, dat men met deze aangewaaide ouders problemen kan hebben, die grote gelijkenis vertonen met wat physieke ouders iemand aan kunnen doen. Hoe mensen ontstaan op deze planeet wordt niet uitgelegd. Is er geboorte? De geographie is er dezelfde als die van de onze, waarop Campert zich zijn scherpe en nuchtere oordelen heeft gevormd. Er lopen ook personen rond met dezelfde naam en bezigheid als hier.
Buitenissiger nog dan de biologie is, dat de ik-figuur een zeer tevreden mens is, vandaar de titel. Campert laat ons wel duidelijk merken dat voor deze geestesgesteldheid op beide planeten een flinke dikhuidigheid gewenst is. Ook is hij iemand met grote projecten waarvan de verwezenlijkbaarheid betwijfelbaar is. Als gewoonlijk geeft Campert phantastische beschrijvingen met zeer veel werkelijkheid. Zo onder andere hier van Den Haag van voor de oorlog, of voor twee oorlogen, want ook de chronologie is niet geheel van onze planeet.
Is er dood op die andere? Er wordt niets van gezegd, maar men moet een goed schrijver zijn om zoveel onheilszwangerschap te kunnen suggereren, zonder aantoonbare oorzaak, als gebeurt in hoofdstuk 9. Misschien is de afwezigheid van het begrip ‘dood’ de oorzaak, dat in hoofdstuk 2 iemand, meer dan negentig jaar oud, nog steeds hoopt zijn ouders te vinden.
Met ik's ouders komt Monique, geen kind van hen, geloof ik, maar een vondeling (of is iedereen dat?) Zij wordt ‘mijn meisje en metgezellin’. Ik meen mij uit ander werk van Campert een zekere gefascineerdheid met het phenomeen ‘zusje’ te herinneren. Aan het eind van het boek vinden Monique en ‘ik’ hun zoon; een jong acteur in New York.
Vele mensen vinden sf nog frivoler en overbodiger dan andere litteratuur. Ze hebben in zekere zin gelijk, omdat het peil van sf meestal zo laag is. Maar in dit geval kan men iets reëels tegen deze opinie inbrengen: is het eigenlijk niet zo, dat wij allemaal onze ouders eens ‘ontdekken’? Wel wat vroeger dan Campert het hier laat gebeuren. Men moet tot een zekere mate van bewustheid en orde van geheugen zijn gekomen, dus vier of misschien drie jaar zijn. Men vindt zijn ouders niet altijd tegelijk, één van de twee kan zeeman of booreilandbewoner zijn. Men kan er ook, door dood of scheiding, maar één vinden. In de laatste gevallen kan men later nog aan een nieuw