Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Een marsbewoner stuurt een briefkaart naar huisCaxtonsGa naar voetnoot* zijn kunstvogels met vele vleugels
en worden soms gekoesterd om hun glossen -
zij doen de ogen smelten
of het lijf gieren zonder pijn.
Ik zag er nooit een vliegen, maar
soms strijken zij neer op de hand.
Mist is als de lucht moe is van 't vliegen,
zijn zachte machien aan de grond houdt:
dan is de wereld dof en boekerig
als gravures onder vloeipapier.
Regen is als de aarde televisie is.
Het heeft de eigenschap kleuren donkerder te maken.
Model T is een kamer met het slot van binnen -
een sleutel wordt omgedraaid om de wereld
in beweging te brengen, zo snel dat er
een film is te zien van wat men gemist heeft.
Maar tijd wordt aan de pols gebonden
of in een doos bewaard, tikkend van ongeduld.
In huis slaapt een behekst apparaat
dat snurkt als je het oppakt.
| |
[pagina 15]
| |
Als het spook huilt brengen zij het
aan hun lippen en soezen het in slaap
met geluiden. En toch, ze maken
het wakker, expres, met gekietel.
Alleen de jongeren mogen openlijk
lijden. Volwassenen gaan naar een strafkamer
met water maar niets om te eten.
Ze sluiten de deur en gaan gebukt onder geluiden
in hun eentje, niemand uitgezonderd,
en elks pijn heeft een ander luchtje.
's Nachts, als alle kleuren sterven,
verstoppen zij zich in paren
en lezen over zichzelf -
in kleur, met hun oogleden dicht.
| |
[pagina 16]
| |
In het mortuariumAls zachte kazen bollen ze
zijwaarts op de marmerplaten,
hulpeloos, om gewassen te worden.
Watten hangen in slierten
aan de tang van de zaalknecht
die zijn krakende gang is gegaan...
Hij neemt de vrouw ‘Mevrou’,
een telraam van zweetdruppels
op zijn voorhoofd, ondanks de kou.
En zij is de gebruikelijke vrouw -
twee terra-cotta tepels
als rondjes om banden mee te plakken,
niet-begrijpende knieën, fijn
verfrommelde huid rond de ogen,
en haar maag als een watermerk
dat tegen het licht wordt gehouden.
Bijzondere kenmerken: geen.
Kleur ogen: gesloten.
Ergens, binnen een envelop
binnen een la, haar bril...
Ergens anders, niet hier, weet iemand
dat haar haar verkeerd is gescheiden
en geeft om deze spinnewebben
in de hoeken van haar lijf.
| |
[pagina 17]
| |
RijkZij bezit die volbloed
smeulend onder zijn deken,
die verrekijker en croute
verwarmd door haar borsten,
en dit zijn haar eierschalen
gebroken op de keukentafel,
gestapeld als cricketers' caps
door een scheidsrechter.
Ik werf haar met woorden,
ik tel haar vele bezittingen:
zeven ringen bij de zeep,
twee boven op de Steinway,
haar grijnzende vleugel
met zijn gevaarlijke vin.
En haar behoort dejongen
die zijn toast rond
een gevaarlijke bocht stuurt
met uitgestulpte lippen,
of die in slaap raakt
door op zijn duim te zuigen.
De omvang van haar rijkdom
zal ze nooit kennen,
de moeder van dit naakte meisje
dat zich zijwaarts uitstrekt,
een vermoeide schutter
die een onzichtbare boog spant.
Bewaker, hoed en vergaar
ik iedere schat.
Zij is de geefster van gaven
zonder getal of naam:
deze kudde kruimels
op haar tafelkleed,
| |
[pagina 18]
| |
de goudvis die zijn mantra
miemt, de scherpe geur
van potloodslijpsel,
parfum van Paco Rabanne.
Haar vee zijn kinderen,
elk met een stromende verkoudheid,
en dit is haar stier
die kwijlt over zijn fopspeen,
zijn hoekige billen
aangekoekt in de wieg.
Zij geeft ze gras.
Ze drinken uit haar bad
of zakken af naar de vijver,
haar gescheurde biljart,
waar slechts één speler
een laatste rode beroert.
En daar, voorbij de boeken
in de vensterbank, haar vloed
die de wereld verandert
als het oog dat verliefd is.
Ik ben de beheerder
van haar onmetelijke rijkdom,
bijhouder van het woordenboek,
bewaarder van schatten,
accountant en kassier,
en ik werf haar met woorden
tegen de dag van de scheiding.
Meesteres van de dood, van geboorte,
bezit zij de forel
die gekweld wordt door astma
en dit veld in de lente,
versleten van groen.
| |
[pagina 19]
| |
De glazenwasserHet binnenplein met zijn keien lijkt op een braambes
en glimt in de regen en is gevaarlijk...
De glazenwasser balanceert met een telescoop van hout
Blondin heeft zich nooit zo omzichtig bewogen.
Hij heeft een treurige uitdrukking op zijn gezicht,
een halve jurk en een broek van gemengde hei -
de hele dag luistert hij naar piepende jonge hondjes,
nesten die hij verdrinkt en smoort tegen betaling.
De hele dag ziet hij zichzelf als in een duistere spiegel
en wuift hij vaarwel, vaarwel, vaarwel.
De hele dag wringt hij zijn handen, huilt emmers vol.
Liever schoor hij winkelruiten glad
dan dat hij die bochtige Jacobsladder beklimt
en de val van een engel langs het wasbord riskeert...
| |
[pagina 20]
| |
De slagerEn zelfs St. George droeg eens - als Gibbon het goed heeft -
een hoge hoed; hij was leverancier van het leger en verstrekte
een inferieure kwaliteit bacon.
E.M. Forster, Abinger Harvest
Omringd door worsten staat de slager
en rookt een potlood als Isambard Kingdom Brunel...Ga naar voetnoot*
Hij duelleert met zichzelf en werft damesklanten,
biedt hen bloedkoralen snoeren van gehakt,
beslagen hart uit de vriescel, een zwijnspoot
als kwaadaardig boeket, papiergeld bedrukt met bloed.
Hij weet alles van naaktheid - het kletsen en druipen
van bloed, kippen gestript tot hun neteldoeks hemd.
Hij rukt het tule van balletterige varkens
en laat de benen van de snijmachine zwiepen.
De klanten lachen wat af! Zijn gestreept schort
wordt vuil als de matras in een bordeel...
Om tien uur drinkt hij thee met de lepel opzij,
en de Great Eastern gaat recht naar beneden.
|