Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
A.P.J. van Osta
| |
[pagina 60]
| |
geforceerd over wanneer hij in het voorwoord volstrekt overbodig nogmaals aan zijn profession de foi herinnert, dat de historicus zijn lezer ‘niets verborgen mag houden, maar ook niet moet proberen te beïnvloeden, maar integendeel al de elementen moet aandragen die hem in staat stellen een eigen mening, een eigen oordeel te vormen.Ga naar eind3 Nu is het weer niet zo, dat in de ‘objectief-historische reconstructie van De Felice geen impliciete oordelen verstopt zitten. Integendeel, maar het punt is dat we die allemaal al uit zijn voorgaande boeken kennen, en aangezien de auteur ook niet met verrassende onthullingen voor de dag komt, kan deze jongste publikatie niet bepaald opzienbarend genoemd worden. De Felices Mussolinibeeld was, zo blijkt nu, met het derde deel al helemaal rond. Het is dit cruciale derde deel dat de interpretatiesleutel bevat van het vierde. In de vorige publikatie had de historicus namelijk allebei de kwesties al aangekaart die nu centraal staan, namelijk de Italiaanse oorlogvoering aan de zijde van Hitler-Duitsland en de ineenstorting van het regime in 1943. Mussolini il Duce bevat de stelling, dat het fascistische regime zijn stabiliteit totaan het uitbreken van de wereldoorlog behouden heeft.Ga naar eind4 Dat heeft destijds nogal wat opzien gebaard, want toen dat deel verscheen (1981) was iedereen het er nog over eens dat de consensus, die tussen 1929 en 1936 ten aanzien van het bewind bestond, in de jaren daarna snel onder invloed van de tegenvallende buitenlandse politiek afgebrokkeld was. De Felice was het daar niet mee eens. Volgens hem bleef die consensus intact, zij het dat die daarna ‘minder solide’ en ‘meer afgedwongen’ was dan in de jaren van de economische depressie. In 1938 onderging Mussolini een acute populariteitscrisis als gevolg van het Spaanse imbroglio, de afkondiging van de idiote rassenwetten en de controverse met de Kerk over de Katholieke Actie maar, zo eindigde hij, de Duce was al die problemen toch snel weer de baas. In Mussolini l'alleato trekt de historicus deze lijn verder door. Het besluit om aan de wereldoorlog deel te nemen had geen nadelige gevolgen voor de stabiliteit van het regime, zo begint hij, ook al is het waar dat de consensus in de eerste twee oorlogsjaren eerder een ‘passief’ dan een ‘actief karakter had. De opstelling van het Italiaanse volk in die tijd kan nog het best als ‘dubbelzinnig’ omschreven worden (en die van de intellectuelen als ‘opportunistisch’, voegt hij er fijntjes aan toe). Pas in de loop van 1942, toen de oorlogskansen definitief keerden en het land regelrecht op een militaire catastrofe afstevende, stortte het hele consensusbouwwerk in elkaar.Ga naar eind5 En voor wie het dan nog niet helemaal duidelijk is, volgt ten slotte de conclusie: het regime is niet door een interne (politieke) crisis, maar door een externe (militaire) crisis aan zijn einde gekomen.Ga naar eind6 Niet het Italiaanse volk, maar de geallieerden hebben Mussolini ten val gebracht. Punt uit. Na alles wat De Felice ons in zijn vorige boeken heeft verteld over de ‘successen’ van het fascistische bewind, kan deze conclusie niet verrassend meer zijn. Ja, zij was haast onvermijdelijk, aangezien de historicus tot het laatst toe aan de eigenaardige gewoonte vastgehouden heeft om bijna uitsluitend uit fascistische bronnen te citeren. Historische studies die een andere mening verkondigen dan de zijne, zijn ook nu weer buiten beschouwing gebleven. Omdat ze niet serieus genoeg zijn, beweert hij in zijn voorwoord.Ga naar eind7 Maar dat zou betekenen, dat al het werk van het Istituto Nazionale della Resistenza, het wetenschappelijk studiecentrum van de Tweede Wereldoorlog, en van afzonderlijke historici (te denken valt aan Luisa Passerini's veelgeprezen studie over Torino operaia e fascismo) dus niet serieus genomen moet worden. Juist uit dat werk blijkt hoezeer in deze benarde oorlogsjaren de ontevredenheid onder de mensen, de arbeiders en de boeren maar ook de kleine burgerij en de intellectuelen, toenam. Ontevredenheid, die gezien het repressieve klimaat dat toen heerste niet naar buiten trad (en dus ook niet terug te vinden is in de fascistische bronnen waar De Felice | |
[pagina 61]
| |
zich op baseert), maar die wel degelijk bestond en de basis zou vormen voor het verzet dat meteen na de val van Mussolini uit zou breken. Over historische continuïteit gesproken! Deze voorstelling van De Felice is niet alleen misleidend, maar ook tamelijk abstract. Bij zijn beoordeling van de periode 1936-1940 als geheel gold volgens hem, dat de gebeurtenissen uit die jaren niet noodzakelijkerwijs een verklaring hoeven te bieden voor hoe het in de jaren daarna verder is gegaan. Dat komt overeen met zijn latere conclusie, dat de crisis van 1942-1943 niets te maken had met de problemen van 1936-1940, maar louter het gevolg was van het besluit om aan de oorlog deel te nemen. Als Mussolini dat onzalige besluit niet genomen had, dan zou zijn heerschappij ook niet voortijdig in 1943 beëindigd zijn. Hier begaat de historicus o.i. twee interpretatiefouten. In de eerste plaats maakt hij een volstrekt willekeurig onderscheid tussen de gevolgen van de militaire bedrijvigheid voor de binnenlandse situatie voor zover zij in de jaren 1936-1939 plaatsvonden en die welke betrekking hebben op de militaire gebeurtenissen vanaf juni 1940. Het kan namelijk niet zo zijn, dat de oorlogshandelingen, die altijd het handelsmerk van het fascisme geweest waren en die - getuige De Felice - ten tijde van de Ethiopische oorlog tot spontane sympathiebetuigingen van ‘oceaangrote’ volksmenigten hadden geleid, in de jaren 1936-1939 ineens niet of nauwelijks van invloed geweest zijn op de publieke opinie en in de jaren daarna juist weer wel. In de tweede plaats is het sowieso riskant om een scheiding aan te brengen tussen twee opeenvolgende periodes, die eigenlijk alles met elkaar te maken hebben omdat zij allebei in het teken stonden van één en dezelfde zaak, namelijk de wetmatigheid van de buitenlandse politiek. Door de beide periodes uit elkaar te halen, legt De Felice die wetmatigheid eigenlijk naast zich neer. Wij zullen zien, dat de auteur aan het proces van buitenlandse beleidsvorming wel degelijk specifieke wetten toekent, maar ook hier weer zijn het zijn eigen wetten. Daarmee zijn wij dan gekomen aan het andere hoofdthema uit het laatste deel, namelijk de Italiaanse oorlogvoering aan de zijde van de Duitsers. Aan het slot van het derde deel had De Felice verkondigd, dat Mussolini het besluit om aan de Tweede Wereldoorlog deel te nemen helemaal alleen genomen heeft. Het was dus waar wat Winston Churchill op 23 december 1940 beweerde, namelijk dat ‘één man alleen’ het Italiaanse volk in een strijd op leven en dood gebracht had tegen het Britse Rijk en het beroofd had van de sympathie en vriendschap van de Verenigde Staten. Maar de historicus zou zichzelf niet trouw gebleven zijn als hij dit besluit, in zijn voorstelling de miskleun van het regime, daarna niet in zekere zin ‘geneutraliseerd’ zou hebben. Dat is dan ook prompt gebeurd. In het laatste deel komt hij nogmaals op het interventiebesluit terug en daarbij valt op hoezeer de historicus, die bij zijn uitvoerige analyses van Mussolini's politiek trouwens altijd al het accent meer gelegd heeft op de oorspronkelijke intenties dan op de uiteindelijke resultaten, zich inspant om het rationale karakter ervan te demonstreren. Het besluit om aan de wereldoorlog deel te nemen was niet spontaan genomen en zeker niet ingegeven door botte veroveringsdrift, schrijft hij, maar integendeel het resultaat van een uitputtende, koelbloedige analyse van Italiës internationale positie op het moment van het uitbreken van de strijd. De oorlog was door toedoen van de grote mogendheden ontstaan, en Italië had daar part noch deel aan gehad. Omdat door de duizelingwekkende successen van de Duitse legers de Italiaanse onderhandelingspositie vis-à-vis de bondgenoot snel kleiner geworden was, voelde Mussolini zich genoodzaakt om, in het voetspoor van Duitsland, een ‘parallelle oorlog’ te voeren om nog iets van die positie te redden. Zo wordt het interventiebesluit, en ook de andere militaire avonturen die daarna nog volgden en al net zo desastreus verliepen, gerationaliseerd, verklaard vanuit de wetmatigheid van de | |
[pagina 62]
| |
Italiaanse buitenlandse politiek, ooit door hemzelf gekarakteriseerd als de politiek van ‘de partij op de wip’.Ga naar eind8 Dat dat activisme hem geen stap dichter bij het beoogde doel - het behoud van Italiës equidistante positie tussen de blokken - bracht, maar integendeel zijn land nog meer aan de totalitaire oorlogspolitiek van Hitler bond, besefte Mussolini volgens zijn biograaf pas toen het te laat was. De kern van het probleem was, zo betoogt hij, dat de Duce in juni 1940 nog vast erop rekende dat de oorlog kort van duur zou zijn en dat na afloop aan hem, de ware politieke strateeg van de alliantie, de taak zou toevallen om voor de vrede te zorgen.Ga naar eind9 Deze hele redenering, die het interventiebesluit rechtvaardigt met behulp van de ‘objectieve wetmatigheid’ van de Italiaanse buitenlandse politiek, komt al met al niet erg overtuigend over. Daarvóór heeft de historicus immers te pas en te onpas betoogd, dat de Duce de buitenlandse politiek nooit anders dan als een voortzetting van de binnenlandse politiek beschouwde. Het derde deel van de Mussolinibiografie bevat de uitspraak, dat de Duce gaandeweg in de jaren dertig tot de overtuiging geraakte dat het hoofddoel van zijn beleid, het creëren van een ‘nieuw Italië’ door de vorming van een nieuwe politieke klasse, mislukt was en dat er voortaan niets anders opzat dan oorlog te voeren om het Italiaanse volk te ‘fascistizeren’.Ga naar eind10 Vandaar dat het regime het accent toen steeds meer ging leggen op een krachtdadig, viriel fascisme - staracismo genoemd naar partijsecretaris Achille Starace - , dat overigens net zo min aansloeg: de meeste Italianen beschouwden het als een pover, lachwekkend substituut voor een revolutie die vele malen aangekondigd maar nooit afgekomen was. Toegegeven, dit zijn zaken die al weer vele honderden bladzijden (en vele jaren!) terug en binnen een ander verband aan de orde gekomen zijn, maar het interpretatieverschil is er niet minder om. Misschien is het toch zo, dat De Felices omzwervingen net iets te wijd geweest zijn. Dat wij zo lang stil zijn blijven staan bij De Felices analyse van het interventiebesluit komt niet alleen omdat de historicus aan deze gebeurtenis een belangrijk, ja essentieel (maar ons inziens dubieus) gewicht toekent in zijn betoog, maar ook omdat de manier waarop hij deze kwestie onderzoekt, uitputtend en scrupuleus en voortdurend op zoek naar verzachtende omstandigheden, kenmerkend is voor de wijze waarop de auteur zijn hoofdpersoon tegemoettreedt. ‘Il duce ha troppa ragione’, Mussolini heeft te veel gelijk, zo luidde het bitse commentaar van de Torinese hoogleraar Nicola Tranfaglia op dit nieuwste werk van zijn aartsrivaal.Ga naar eind11 Hoe verschillend daarentegen is de aanpak van de andere historische personages die in het derde deel, toen de zaken er nog goed voorstonden, nauwelijks in het verhaal figureerden maar in dit deel, waarin het finale debâcle zich ontrolt, des te meer. Eén voor één worden zij neergesabeld, de militaire leiders Badoglio, Cavallero en Ambrosio, en ook minister Ciano van buitenlandse zaken moet het flink ontgelden. Met al deze mensen heeft De Felice geen enkel pardon. Nu moet hem dat bij alles wat er onderhand over de Italiaanse oorlogvoering bekend is niet moeilijk gevallen zijn, maar ondertussen steekt het bikkelharde vonnis dat hij over al deze halfgoden uitspreekt, wel schril af bij het genuanceerde oordeel dat hij voor de oppergod reserveert. Meet De Felice met twee maten? Het kan toch niet zo zijn dat, zoals de militaire historicus Giorgio Rochat terecht opgemerkt heeftGa naar eind12, de Duce vrijuit gaat in de beoordeling van de rampzalige toestand waarin het Italiaanse leger zich bevond op een moment - aan het begin van de oorlog - dat deze al vijftien jaar lang ononderbroken het bevel over alle drie de krijgsmachtonderdelen had. Is de auteur eensklaps vergeten dat fascistisch Italië een dictatuur was en dat de verantwoordelijkheid voor al de benoemingen, ja voor alle besluiten die destijds genomen werden, uiteindelijk bij één man terechtkwam, Mussolini? | |
[pagina 63]
| |
Met deze opmerkingen zijn wij gekomen bij een afrondende beoordeling van het werk. De conclusie die zich aan het einde van dit vierde deel, méér nog dan na de voorafgaande drie, opdringt is, dat De Felice met zijn opus een hele periode uit de Italiaanse geschiedenis in kaart heeft willen brengen. Dat hij dat gedaan heeft in de vorm van een biografie van Mussolini doet daaraan geen afbreuk - het uiteindelijke resultaat is en blijft een historische reconstructie van de fascistische tijd aan de hand van een levensbeschrijving van zijn uitgesproken protagonist. Een reconstructie, zo breedvoerig en gedetailleerd, dat de schepper ervan gerust de Proust onder de Italiaanse historici genoemd kan worden, maar ook zo baanbrekend en essentieel, dat hij tevens het predikaat van vader van de eigentijdse Italiaanse historiografie verdient. Al de kritiek die men, ook op hoofdpunten van het werk, mag hebben, doet daaraan geen afbreuk. Immers, zoals wij in het vorige artikel al uitgebreid uiteengezet hebben en onlangs nog eens opnieuw beklemtoond is door Giovanni Sabbatucci, hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de universiteit van Macerata en leerling van De Felice, die kritiek heeft niet kunnen verhinderen dat de Italianen momenteel dank zij de Mussolinibiografie een ‘totaal nieuwe visie en oordeel’ over de geschiedenis van hun eigen tijd hebben.Ga naar eind13 Wat Sabbatucci daarmee bedoelt is de op gang gekomen historisering van de fascistische tijd, de beoordeling van het fascisme als een historisch fenomeen uit een voltooid verleden tijd, waardoor het mogelijk geworden is om deze periode, die aanvankelijk geheel uit de Italiaanse geschiedenis weggeschreven was, daar nu definitiefin te passen. De gesloten, dogmatische beoordeling van weleer is voorgoed verdwenen en er kan vrij gediscussieerd worden over tal van zaken waarover men vroeger het stilzwijgen bewaarde. De duidelijkste aanwijzing voor deze kentering, door De Felice zelf een historiografische ommezwaai genoemdGa naar eind14, is de verschijning, in 1982, van een nieuw, gematigd tijdschrift, Passato e presente, dat volgens de redactie een platform wil bieden voor historiografische discussies over de eigentijdse Italiaanse geschiedenis.Ga naar eind15 Hoe belangrijk, ja bevrijdend die discussies geweest zijn voor het collectieve geschiedbeeld van het moderne Italië, blijkt wel uit het feit dat er de laatste jaren opvallend veel studies verschenen zijn met een onorthodox-lange historische adem. Een goed voorbeeld daarvan is Italian Culture in the Industrial Era, waarin de Britse historicus David Forgacs de ontwikkeling schetst van de Italiaanse cultuur sedert de eenwording. Aan de gebruikelijke, traditionele periodisering - de liberale periode, de fascistische periode, de republikeinse periode - had hij geen enkele boodschap. Voor wat de periode van het interbellum betreft viel het hem op, dat het culturele leven niet of nauwelijks gevolgen ondervond van de ‘fascistische revolutie’.Ga naar eind16 Al het fascistische gebral over de noodzaak van ‘cultureel nationalisme’ ten spijt, waren schrijvers als Remarque, Lawrence en Steinbeck destijds gewoon in vertaling beschikbaar. Uitgevers konden een zekere mate van vrijheid behouden als zij het goed aanlegden, bijvoorbeeld door bij Mussolini in het gevlei te komen: in 1930 lukte het Mondadori om een biografie van Lenin uit te brengen door de Duce uit te nodigen een voorwoord te schrijven! Ook de kranten hebben in de praktijk maar weinig hinder ondervonden van de ‘gelijkschakeling’, die na 1925 doorgevoerd werd: de Corriere della Sera bleef in de jaren twintig en dertig gewoon wat hij altijd geweest was, namelijk een (redelijk onafhankelijke) spreekbuis van de welgestelde middenklasse.Ga naar eind17 Volgens Forgacs kwam dat allemaal, omdat het regime over te weinig macht en bureaucratische armslag beschikte om zijn eigen idealen door te zetten.Ga naar eind18 Trouwens, wat stelden die idealen eigenlijk voor? Tegenwoordig vraagt men zich steeds openlijker af of er wel sprake geweest is van een fascistische cultuurpolitiek en of de fascisten hier niet gewoon luidkeels riepen wat conservatieven | |
[pagina 64]
| |
en nationalisten vóór hen al tot vervelens toe verkondigd hadden.Ga naar eind19 Die vraag is ook daarom van belang omdat, door het fascisme niet langer meer sui generis te beschouwen maar als de voortzetting van een culturele oppositie van ver vóór de Eerste Wereldoorlog en de fascistische heerschappij als de consolidatie daarvan, allerlei cultuurverschijnselen uit het interbellum, die vroeger als entartet, als uitingen van demon golden, nu ineens historisch inpasbaar en zodoende ook een stuk begrijpelijker geworden zijn: kunstenaars en letterkundigen als Marinetti, Sironi, Ungaretti, Pirandello, Soffici en Malaparte - vernieuwers van de Italiaanse cultuur, werkzaam gedurende Mussolini's dictatuur. Wanneer muren vallen, verliezen etiketten hun zin. In 1982, tijdens een internationaal congres in Hartford, stelde de Amerikaanse hoogleraar Alan Cassels in het openbaar de vraag of er wel ooit een fascistische buitenlandse politiek bestaan heeft.Ga naar eind20 Die vraag was beslist niet retorisch bedoeld en, na alles wat wij hierboven over de jongste publikatie van De Felice met betrekking daartoe bericht hebben - de statesmanlike presentatie van de hoofdpersoon, waardoor deze akelig veel is gaan lijken op de olympische figuur die wij uit de Gespräche met Emil Ludwig kennen -, is het wel duidelijk hoe de Romeinse historicus daartegen aankijkt. De historisering lijkt haar werk gedaan te hebben, het fascisme is goed en wel in de Italiaanse geschiedenis ingelijfd. Jarenlang, sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog, hebben de Italianen gedaan alsof het fascisme niet in hun nationale geschiedenis thuishoorde. Zij waren, zo geloofden zij, door de zwarthemden overvallen en aan Mussolini's dictatuur hadden zij part noch deel gehad. Dit beeld, dat het fascisme gelijkstelde met de invasie van de Hyksos, voldeed behalve aan een begrijpelijke verdringingsbehoefte tevens aan een tweetal andere, destijds even urgente behoeften, te weten de noodzaak van legitimering van de jonge republiek en de neiging tot historische schematisering vanwege de Koude Oorlog. Maar het beeld klopte niet. Na verloop van tijd, toen het overspannen klimaat verminderde en de archieven opengingen, hebben de historici de fascistische periode voor zich opgeëist. Uit hun reconstructie van het verleden bleek dat alles veel ingewikkelder was toegegaan en dat de Italianen wel degelijk aan hun eigen verleden deelgenomen hadden. Het Italiaanse volk mocht dan misschien door Mussolini verkracht zijn, het heeft er lang, maar liefst twintig jaar, genot aan beleefd. Clio heeft, bij monde van De Felice, wraak genomen. | |
[pagina 65]
| |
|