Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Snelle WeilandenIk kan nu zeggen dat niets mogelijk was
dan het huis uitlopen en ervoor staan en zolang
als ik kon het dal in staren. Ik wist dat een trein
die een sjerp rook meetrok, aan zou komen, dat het spoedig
zou regenen.
Een fries wolken liet een schaduw zakken over de stad
en een stuwende wind blies de graslanden vlak die zich strekten
langs olijfbomen en bedden met stokroos en brem.
De lucht rook zoet en een meisje zwaaide een stok
naar wat kraaien zo ver weg dat ze vliegen leken.
Haar moeder, die een cape droeg en een sjaal, hield haar hand
boven haar ogen.
Ik vroeg me af waarom, zon was er niet. Toen verscheen
iemand en zei: ‘Kijk naar die wolken die een muur vormen,
die kraaien
die uit de lucht vallen, die velden, bleekgroen, groengeel,
die weggolven, en dat meisje en haar moeder die wuiven ten
afscheid.’
Opeens was de hemel bevlekt met een roodachtig waas
en was degene naast me bezig weg te rennen. Schemering.
Lichten in de stad gingen aan en ik zag, onscherp eerst,
bij het kerkhof omgrensd door rijen buigende cypressen
het meisje en haar moeder naast elkaar
roken, hun hakken de grond in draaien.
‘Velocity Meadows’, uit The Continuous Life, uitg. Alfred. A. Knopf, New York 1990 | |
[pagina 58]
| |
Gedichten etenInkt druipt uit mijn mondhoeken.
Niemand gelukkiger dan ik.
Ik heb gedichten zitten eten.
De bibliothecaresse gelooft niet wat ze ziet.
Haar ogen staan bedroefd
en ze loopt met haar handen in haar jurk.
De gedichten zijn weg.
Het licht is zwak.
De honden op de keldertrap komen naar boven.
Hun oogballen rollen.
Hun blonde benen branden als stro.
De arme bibliothecaresse begint te stampvoeten en te huilen.
Ze begrijpt het niet.
Wanneer ik op mijn knieën val en haar hand lik,
schreeuwt ze.
Ik ben een nieuw mens.
Ik grom naar haar en blaf.
Ik ren rond van genot in de boekachtige nacht.
‘Eating Poetry’, uit Reasons for Moving, uitg. Atheneum, New York 1980 |
|