van een paard. Ik was zo getroffen door de manier waarop de beenderen gegroepeerd lagen dat ik er een aquarel van maakte. Toen ik het aan de boerin liet zien zei ze: “That may be Sugar. Missing half a year. He is not eaten by a bear.”
De paarden raken vaak in paniek bij het vervoer. De dure paarden geven ze allemaal een spuitje als ze zich opwinden en toch gebeuren er voortdurend gruwelijke dingen. Ze schoppen elkaar, soms breekt er een een poot of schopt er een een man dood of valt er een dood neer. Bij die draverijen heb ik gezien dat een paard in een wiel trapt en dan breekt hij een been en dan heeft hij gruwelijke pijn. En dat is dan meestal ook wel het einde. Alleen de hele goeie fokmerries worden nog wel eens opgelapt, maar een minder goed paard schieten ze dood. Ik heb mooie tekeningen gemaakt van zulke situaties, zo'n gevallen paard, of het tegenhouden van de mensen, en zo'n tekening houd ik meestal voor mezelf, want er is toch geen mens die een dood paard in zijn kamer ophangt.
Toen ik nog op de academie lesgaf nam ik vaak studenten mee, maar nu geef ik geen les meer. Ik vind het jammer dat er daar voor tekenen, schilderen, beeldhouwen en grafiek geen aandacht meer is. En nu hoor je weer vaak studenten zeggen, ik zou graag goed figuur willen tekenen of heel goed kunnen portretteren en dat wordt nergens meer gegeven, mensen gekleed en ongekleed, van alle kanten, en de buitenstudie... Er wordt niet meer geboetseerd. Nu hangen ze bijvoorbeeld een plastic zak aan een klerenhanger en daar maken ze dan een hele mooie foto van. Maar er is wel wat aan het veranderen. Het is zoals Bart van der Ven van galerie The Living Room het stelt in zijn gesprek met Catherine van Houts (Het Parool 2 februari 1991) waar hij zegt dat het weer wat conservatiever gaat worden. Hij zegt: “Inspiratiebronnen zullen nu bijvoorbeeld de landschapschilders zijn, de 17de eeuw. De meer traditionele kanten van de kunst worden opgepikt. Er komt minder arrogante kunst. Nederiger, bescheidener. Wat terug naar de menselijke waarden en minder naar de minimale-handeling-voor-de-maximale prijs. Kunst waarin menselijkheid en authenticiteit weer belangrijk zijn. Ik heb zelf zo'n behoefte aan dergelijke kunst.” Dat vond ik een goede beschrijving van hoe ik het voel.’
Hij vertelt hoe hij met tekenen is begonnen, in de hongerwinter, op de boerderij van een oom in Oude Sluis waar Wim en zijn tweelingbroer heen waren gelopen omdat er thuis niets meer te eten was. ‘We woonden in Amstelveen, mijn vader had kinderverlamming, die zat in een stoel en hij lag nog meer in bed, die man kon niks meer en een invalidenwagentje kon je toen niet krijgen. En op zondagen, als er niet werd gewerkt - die boer was een echte Calvinist - ging ik tekenen. Zo heb ik op mijn veertiende heel serieus geprobeerd om de kalveren met die vlekken erop van dat voorjaar realistisch te tekenen, en die ganzen en zwanen en paarden. Die tekeningen hangen nog op die boerderij en ik heb altijd contact met die mensen gehouden.
In 1947 zijn we naar Veere gegaan waar mijn grootvader in 1910 was heengetrokken en waar dat oude huis van ons toen weer leeg stond. Mijn vader, die les had gegeven aan wat nu de Rietveld is en toen de kunstnijverheidsschool, reden we rond in een wagentje. Hij had van zijn vader, die ook schilder was, heel mooi leren aquarelleren en daar op Walcheren ging ik altijd met hem mee. Dan zette ik hem op de grond, want hij kon in dat wagentje niet schilderen, en dan ging ik tien meter verderop zitten, want we wilden niet van elkaar afkijken. En zo heb ik eigenlijk heel ouderwets het vak heel goed geleerd. Mijn vader heeft nooit iets over mijn werk willen zeggen en dat vind ik eigenlijk wel erg knap van hem.’
Wim Vaarzon Morel heeft vier jaar op de academie gestudeerd en zich de technieken eigen gemaakt die zijn belangstelling hadden: aquarel, olieverf en etsen met de droge naald. Hij heeft er veel opgestoken bij Gé Röling, Otto de Kat en vooral Jan Wiegers. ‘Bij Wiegers