| |
| |
| |
Anton Ent
Gedichten
Overwintering aan zee
De elzen lopen uit. De weg van alle vlees
gegaan, dagelijks in godvergeten grijs.
De wind hield ik niet tegen. Stuifzand dit leven,
vliegend schuim. Het leek mij, versteende
vogel in regenpak, niet wijs op het glasloos
terras te blijven. De vrees voor strop en gas
joeg mij het strand langs. Ik wilde meeuw zijn
maar vogels sterven ook. Dit gaf helderheid.
Dood als verbeelding. Wonder van elzeproppen.
| |
| |
| |
Hoogspanningsmasten
Tweedracht zaait wat niemand weten mag.
Een nom de plume, kortstondig overspel: een voyeur
mag nooit Weet je wat ik zag? uitkraaien.
Hier sta je met de benen in de lucht, zowaar gespreid.
Wie de codering kent, kan deze code duiden.
Ook de natuur geeft haar geheimen bloot
aan wie zich in haar ordening verdiept.
Bij mensen valt er meer te prijzen: een randfiguur
kan echt het centrum zijn en wat verdwenen is
het middelpunt. Mits jij mij aandacht gunt.
Hier niet op je kop, de armen wijd, gracieus
en dansend van mij afgewend. Alsof ik jou nooit
heb gekend zo schrijd je door de tijd.
| |
Ontbinding
Je ligt te lachen achter het behang.
Dit is te ernstig, ik lach niet mee.
Of je bereikbaar bent? Nee nee.
Je at gezond, rookte noch dronk. Zweeg
veel te veel, je stond bekend als even-
wichtig maar verloor het evenwicht,
dook in de krater van het neonlicht
dat je haatte. Ik kon niet bij je zijn
maar zou die avond ernstig met je praten.
Je sprong en boeit mij nu het leven lang.
Ik hoor je lachen achter dit behang.
| |
| |
| |
Keuze
Het geheim onthuld: schaduw, schaamte,
lichte vrees voor leegte, minimale
vloed bij maximale prikkeling,
kabouterberg, kartelblad, gifmoeras.
Wie met onthulling leeft, leeft in de geest
indien hij vasthoudt wat hij eens bezat:
klank, woord, taal, ritme, schoonheid, kunst.
Houdt hij zijn handen thuis? Kan hij voelen
wat hij voelen zou maar nu hevig mist?
Bevrediging krijgt via oogjes dicht
en handjes samen een mystieke kans.
Hij verdiept zich in het hoogste licht
en plaatst zich in een vuren kring,
nodigt niemand in zijn tuin en droomt
van Abraham die inhakt op zijn zoon.
Naakt staat hij in het gras. Over de heg
buigt zich een wandelaar, hand aan de kin.
Kontakt met flapoor, keuvelmond wint
van eigen feest. De geest waait weg.
| |
Jaloezie
Ik las gedichten die je schreef voor hem:
vouw me open, lees mijn kaart, berijd
mijn wegen. Neergedrukte jaloezie
sprong uiteen in haat en nijd.
De berm boog onder brem en fluitekruid.
Ook dat nog, terwijl we fluitekruid en brem
bezongen, eensgezind, hand op knie.
Ik gun je hartstocht, tot de dood bereid.
Kort is het leven, klein de kunst
te doen alsof je vouwt, leest, rijdt.
| |
| |
| |
In memoriam
Dit zijn de bomen en de paden niet.
Door wat we zeiden en verzwegen
schiepen we bos. Bij voorbeeld hier
op deze kruising stonden we stil
keken in de richting van het rustgebied.
Zagen geen wild tenzij een ree nu
wild mag heten. Jij wilde dat toen niet.
Op dit mos heb je gezeten, rok over knieën.
Je schilde een appel en vroeg: iets te eten?
Toen reeds zat het kwaad verscholen, diep.
Zinloos was de wereld die ik schiep.
| |
Vriendin
Ik val op rood maar zij draagt blauw
zelfs 's nachts. Verloochent in de droom
de rouw van Sil die zijn verdriet
op gevels teerde en kozijnen zwartte.
De vreugde van een roodwit rokje wordt
mij redeloos onthouden. Marinelook
zet het matroosje statig en verzaligd af.
En ik berust erin, verslagen dit hart te
moeten missen. Zij gaat verstild haar gang
van graf tot graf en maakt mij bang
omdat zij wars is van mijn compromissen.
|
|