Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd27Ogen bedekt, oplettend. Hoe kan dit ik zijn?
Klam, lippen open, luister ik, dweepziek.
Ik sidder 's ochtends & kokhals.
Pieker over mij naakt.
Stof een flauw rijk met verse vingers af
- verdien het dat ik met je samen ben
maar waaraan eigenlijk?
Afdoende schokkend, als je liefhebt, schone schijn,
(uit Homage to Mistress Bradstreet, 1953)
| |
[pagina 16]
| |
Lied van de verkalkte priesterIk leg die dingen daar - Zie ze verbranden,
Smaragd, azuur en goud,
Het sist en kraakt, het blauw & groen der wereld
Alsof ik moe ben. Iemand hindert me
Steeds weer, de wolken, wolken hebben rare randen
En ik begrijp ze niet en houdt niet van ze.
Mijn lange lippen likkend keek ik naar God,
Hij vlamde en was vriendelijker
Dan jullie, hij was klein. Hij liet
Me slangen, dunne bloemen zien: die waren koud.
Gezag wuifde & lichtte als de fakkel
Van ijs onder een zonnetje. Ik sta verbaasd.
Daar had je de schrille en stijve dansers,
Hun krachteloze koppen schuddebollend.
Ik zou ze leren maar dat kan nu niet
Wegens de regels. Ze verheffen zich en schuiven.
Dans maar, knik ik, ze dansen in de regen
In mijn rode tuniek, ik heers over de dood.
(uit The Dispossessed, 1948)
| |
79Hij reed me in mijn droom weer naar het oord,
Pal na de lunch, we stonden in de rij,
Een cafetaria of zo, met achter mij
Mijn vriend, het zaaltje groepsgewijs gestoord;
Een karretje met vijf bladen stond er (hier hoort
Nóg iets), reed me straks weg. - Ik buig opzij,
Grijp een pak melk, steek het liefderijk bij
Me, neem het mee. Ze kijken, geen stom woord.
| |
[pagina 17]
| |
Hoe ik het eerst tussen een stapel worm-
stekige woordenboeken op mijn brik
En dan maar ergens anders leg...
Bedaard komt Lies in directrice-uniform,
Haar grijze ogen met (ooit zag ik die) een blik
Vol droefenis, en neemt het van mij weg.
(uit Berryman's Sonnets, 1952, 1967)
| |
4Haar stevige & lekker lichaam vullend
met de kip-paprika, keek ze me aan
twee maal.
Wee van belangstelling hongerde ik terug
en slechts het feit van echtgenoot & nog vier lui
weerhield me om haar te bespringen
me voor haar voetjes neer te werpen, roepend
‘Jij bent het geilste stuk in jaren duister
dat Henry's blinde ogen
ooit zagen, Schittering!’ Ik lepelde
(wanhopig) mijn spumoni; - Heer Bones: zit vol
de weveld, met voedvame meiljes.
- Zwart haar, Latijns gelaat, karbonkels neer...
Die pummel naast haar smult... wat voor mirakelen
broedt ze eigenlijk op, daarzo?
Het restaurant gonst of ze op Mars zit.
Waar ging het mis? Er moest een wet zijn tegen Henry.
- Die is er, meneer Bones.
(uit Dream Songs, 1964)
| |
[pagina 18]
| |
172Je staart me van mijn tafel aan, Zelfmoord.
Je kracht kwam als een vloed tegen het eind
van doodsangst en van toorn.
Sylvia Plath ben je een keer geboren,
daarna werd je Mevrouw Hughes en bracht voort,
bleef tot gekwordens overeind
totdat alleen de oven je nog schikte.
Ik staar je aan, landkaart van smart,
hoed op, totdat weer went
dat je maar eens bij ons opgestapt bent,
al hoor ik nu weer hoe de weesjes snikten.
Je kwelling hier was kort,
lang valt je sterven, en komt steeds terug,
een rotvoorbeeld, nog een zelfmoord erbij
om in de stapel te verdwijnen,
tot de verslagen Henry met de zijnen
plots weg denkt, gek dat alleen hij hardnekkig
nog opbokst tegen het verkeerde tij.
(uit Dream Songs, 1964)
|
|