Nina Roednjova (een nichtje), een meisje van zeventien, zei in antwoord op het mannelijke, moedige en flinke in mij: ‘Het enige mannelijke aan u... is uw broek...
Ze stokte...
Dus met uitzondering van mijn kleren is verder alles aan mij vrouwelijk? Maar ik ben nooit bij vrouwen in de smaak gevallen (behalve bij mijn ‘vriendin’) - en dat verklaart de antipathie van vrouwen jegens mij, waarmee ik het altijd (sinds mijn gymnasiumjaren) zo te kwaad heb gehad.
Zou ik alleen maar goed willen zijn? Dat zou saai worden. Maar wat ik voor geen geld ter wereld wil is slecht zijn, schadelijk. Dan zou ik nog liever sterven.
(Op straat)
Wat een edele dingen kom je tegen in een mens wanneer je het helemaal niet verwacht.
En wat een hoop slechte dingen - ook wanneer je het niet verwacht.
Een vervelend trekje van mijn psychologie is het sterke gevoel van leegte om me heen - leegte, stilte en het niets overal om me heen, zodat ik amper weet, amper geloof, amper toegeef dat andere mensen mijn tijdgenoten zijn.
Wil ik dat mijn leer wijde verbreiding vindt? Nee. Dat zou veel onrust geven, en ik hou zo van rust... en van de ondergaande zon en van het stille klokgelui in de avond.
(Bij mijn muntenverzameling)
Roem is een slang. Moge haar beet mij nooit beroeren.
Je kunt veel slechte dingen van jezelf beweren, - en toch, wat gezegd is wordt ‘gedrukt’ - en je kunt ‘gruwelen’ over jezelf bedenken - en het wordt literatuur.
Alle literatuur is geleuter... Of bijna alle.
Uitzonderingen zijn bedroevend schaars.
(Inslapend)
Wat is een ‘schrijver’?
Verschopte kinderen, verwaarloosde vrouw, en ijdelheid, ijdelheid...
Een interessante figuur.
Het wezen van de literatuur ligt niet in het verzinsel, maar in de noodzaak je hart te luchten.
Ik tors de literatuur als mijn doodskist, ik tors de literatuur als mijn verdriet, ik tors de literatuur als mijn walging.
Het geheim van het schrijverschap ligt besloten in de eeuwige spontane muziek in de ziel. Als die ontbreekt kan iemand hoogstens ‘van zichzelf een schrijver maken’. Maar hij is geen schrijver...
Je gelooft niet langer in de werkelijkheid wanneer je Gogol leest. Het licht van de kunst, dat uit hem vloeit, overstroomt alles. Je verliest het bewustzijn, het gezichtsvermogen en gelooft alleen hem.
Losgerukte dwarsliggers. Putten. Zand.
Stenen. Diepe kuilen.
Wat is dat? Een opgebroken straat?
Nee, dat is ‘Het werk van Rozanov’.
En over de rails dendert vastberaden een tram.
Mijn ziel is gevlochten uit modder, tederheid en verdriet.
(Waarom ik Solitaria schrijf)
Dank ieder moment van het bestaan en vereeuwig ieder moment.
De mens maakt de geschiedenis niet; hij leeft en doolt rond in de geschiedenis zonder te weten waarom en waarheen.
Het wezen van de negentiende eeuw schuilt in de door God verlaten mens.