of meren scherend water inneemt om dat boven een brandhaard te lozen. De ene felgele Canadair na de andere kwam nu rakelings boven de toppen van de Mont Gaussier aangezeild om, door de rode helikopters geloodst, tegen de brandende en rokende rotshellingen water en vuurdovende chemicaliën te verspreiden. Terzelfder tijd zagen we als een nieuw element in deze perfecte opvoering vanaf ons terras - en nu met een glas koele witte wijn in de hand - ook te midden der vlammen zilveren brandweerhelmen en bluswater fonkelen in de zon.
Al na een klein uur was het gevaar geweken en koersten de Canadairs weer op andere branden af. De rode helikopters volgden. De brandweerhelmen bleven tot lang na het vallen van de avond op de smeulende hellingen in de weer. De volgende morgen echter bleek dat een opvallend element aan de ‘Olijfbomen in een berglandschap’ was toegevoegd. Als dat er al in de zomer van 1889 was geweest zou het nu zeker op het doek van Mrs. John Hay Whitney te zien zijn. Het was het bluspoeder uit de Canadairs die de zwarte plekken op de helling nog eens met een dofrode laag had bedekt. Om de gedurfde vergelijking van een afgebrande boshelling met een haardosloze vrouw voor het laatst op te voeren: na de dag van de brand zag Van Goghs beroemde ‘motief’ eruit als een vrouw zonder haar en met wangen vol schmink.
Bijna altijd wanneer betrekkelijk recente begrippen als bijvoorbeeld ‘Land Art’ en ‘Performance Art’ worden aangewend om ingrepen in het landschap voor te stellen als ‘kunst’ heb ik de neiging te denken dat het landschap er door een dergelijke ingreep niet mooier op wordt. Aan het onafzienbare aantal mogelijkheden waarmee aarde en bomen, water en zand, wind en wolken spontane harmonieën vormen kunnen door mensenhanden geen nieuwe worden toegevoegd. Althans niet op basis van vooraf bedachte theorieën.
Na de brand op de Mont Gaussier en het overkomen van de Canadairs was door het bluspoeder de helling dofrood geverfd over een onderlaag van as met daartussen zwartgeblakerde boomkruinen en hier en daar nog een taai-groene tak. Niemand zal de piloten van de Canadairs ondanks hun moedige blussingswerk tot kunstenaar bestempelen, of tot experts op het gebied van ‘Land Art’ en andere vormen van officieel erkend efemeer geknutsel.
Het antwoord op de vraag of aards geweld - van aardbevingen en wervelstormen tot het opengaan van een paardebloem - altijd tot nieuwe harmonieën leidt kan voor mijn gevoel alleen worden gegeven als men bereid is de oude Winckelmann te volgen die ‘harmonie’ - althans ‘klassieke schoonheid’ en daar gaat het toch altijd om - omschrijft als een toestand waarin ‘met volmaakt gemak de ene bevattelijke vorm in de andere overgaat’. Volgens het aangehaalde artikel in le Monde uit maart 1990 ‘keren de Fransen in onstuitbare vaart tot het landschap terug’. Maar daarmee heeft le Monde nog niet gezegd wat ‘een landschap’ is. Het is waar dat aan het slot van dit kranteartikel een kleine literatuurlijst is afgedrukt, waarin terecht het door Yves Luginbuhl samengestelde Paysages voorkomt en waarin het gaat over ‘het Franse landschap van de eeuw der Verlichting tot op de huidige dag’. Het boek werd uitgegeven door ‘La Manufacture’ in Lyon met medewerking nota bene van het ‘Ministère de l'Environnement’ dat tevens voor het eerst in 1990 die in het begin van deze brief vermelde ‘Grand Prix du Paysage’ heeft uitgereikt.
De president van de jury die de nieuwe prijs had toegewezen, wordt in de betreffende documenten aangeduid als ‘Directeur van de Bescherming van de Natuur’. Het is me niet duidelijk wat daar onder moet worden verstaan.
De eerste prijswinnaar was de zestigjarige Jacques Simon. De prijs werd aan monsieur Simon overhandigd door niemand minder dan de vroegere ecologenleider Brice Lalonde