Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
A.P.J. van Osta
| |
[pagina 61]
| |
nederlaag van Italië in de tweede wereldoorlog. Maar dat was niet alles. Veel belangrijker vond hij de politieke cultuur, die na de oorlog opgekomen was en die een stempel gedrukt had op het gehele intellectuele leven van zijn land. Die politieke cultuur had haar wortels in de Resistenza, de heroïsche strijd tegen de fascistische tirannie. En aangezien deze verzetsstrijd tevens een belangrijke bijdrage had geleverd aan de bevrijding van het land van de nazi-overheersing, kon hij na de oorlog de voornaamste grondslag vormen voor de legitimatie van de Italiaanse republiek. Deze politieke cultuur was principieel antifascistisch, zij bleef de strijd tegen het fascisme onveranderlijk zien als onderdeel van de actuele politieke strijd. Welnu, het voortbestaan van deze politieke cultuur had volgens De Felice geleid tot een zwart-wit(ver)tekening in het collectieve bewustzijn van het Italiaanse volk, waarin het fascisme als synoniem voor het absolute kwaad gold. Vandaar de hardnekkigheid van de primitieve voorstelling van het fascisme als ziekteverschijnsel van de Europese cultuur, de onagrocratie, waarmee Benedetto Croce meteen na de bevrijding het bezwaarde gemoed van zijn landgenoten verlicht had door eenvoudig Mussolini uit de nationale geschiedenis weg te verklaren: volgens hem was de fascistische heerschappij een fataal bedrijfsongeval, een pijnlijk incident (‘parentesi’) in de Italiaanse geschiedenis geweest en meer niet. Vandaar ook de langdurige populariteit van de marxistische interpretatie van het fascisme als het uiterste middel van de bourgeoisie in de strijd tegen de arbeiders. Het succes lag ook hier in het gemak waarmee de verslagen vijand gedemoniseerd kon worden: in de ogen van de marxisten waren de fascisten ordinaire huurlingen zonder aanhang en ideologie, gewetenloze gelukszoekers die zich door een duivels kapitalisme hadden laten gebruiken om een politiestaat in het leven te roepen die het Italiaanse volk twintig jaar lang onder de duim gehouden had. Volgens De Felice waren beide interpretaties, de liberale zowel als de marxistische, karikaturaal en zelfgenoegzaam, een uiting van antifascismo comodo (gemakzuchtig antifascisme) dat hij zo kenmerkend vond voor de overheersende politieke cultuur van zijn land. Hij pleitte derhalve voor verdergaande historisering van de fascistische tijd, wat onder meer inhield dat het historisch onderzoek een grotere speelruimte zou krijgen en niet te snel bekritiseerd zou worden op grond van mogelijke morele of politieke effecten. Tien jaar later, in 1986, zou de Duitse historicus Ernst Nolte precies hetzelfde bepleiten voor de studie van het Derde Rijk. Met zijn pleidooi voor een onbevangen historische studie van het fascisme kwam De Felice tegemoet aan de behoefte aan meer inzicht in het recente verleden, die destijds onder de jongeren van de naoorlogse generatie opkwam. Die generatie, die het fascisme niet aan den lijve ondervonden had en ook niet gehinderd werd door allerlei partis pris, overtuigde het conventionele fascismebeeld hoe langer hoe minder. De traditionele voorstelling van de fascistische heerschappij, die het midden hield tussen een totalitaire dictatuur en een comédie bouffe, was in haar ogen ongeloofwaardig en met name wilde zij precies weten hoe het gekomen was dat hun ouders zich zo lang, maar liefst twintig jaar, op hun kop hadden laten zitten door een man die hun afwisselend afgeschilderd was als een meedogenloze sadist en een blunderende charlatan. De Felice vond deze nieuwsgierigheid begrijpelijk en volstrekt legitiem. Zij was volgens hem het logische gevolg van de bestaande historiografische traditie, die in de haast om het fascisme als het absolute kwaad te brandmerken niet aan een echte studie van de fascistische tijd toegekomen was. Volgens hem moest de historicus de verleiding weerstaan om monocausale, definitieve interpretaties te geven. Hij diende te volstaan met een reconstructie van de historische werkelijkheid aan de hand van de bonte verscheidenheid van al haar schakeringen. Zijn omvangrijke Mussolinibiografie, waarvan tot nog toe vijf | |
[pagina 62]
| |
dikke delen verschenen zijnGa naar eind3 (het zesde en voorlaatste deel verschijnt dezer dagen), is in feite een minutieuze beschrijving van de fascistische tijd. Daarmee voert hij, samen met onder anderen Alberto Aquarone en Roberto Vivarelli, de derde generatie historici aan, na de generaties van respectievelijk fascistische en antifascistische signatuur, die het best als postfascistisch omschreven kan worden. Dank zij de vele, doorgaans uitstekend gedocumenteerde studies van deze postfascistische historici is onze kennis van het Italiaanse fascisme zo enorm toegenomen, dat we de fascistische periode onderhand zonder twijfel de best bestudeerde periode uit de Italiaanse geschiedenis kunnen noemen.Ga naar eind4 Heeft de historiografie van deze postfascistische generatie geleid tot een totaal nieuw beeld van het fascistische verleden? De Felice vindt van niet, maar tegenstanders van hem, afkomstig uit de antifascistische school, zijn daar minder zeker van. Volgens hen heeft het revisionisme van de postfascistische historici het bestaande beeld zozeer aangetast, dat er weinig meer van heel is. De marxistische historicus Nicola Tranfaglia, die een van de felste critici van De Felice is, gelooft zelfs dat diens oeuvre de weg vrijmaakt voor een complete rehabilitatie van het fascisme.Ga naar eind5 Zijn Romeinse collega werpt deze beschuldiging ver van zich af. Hij blijft volhouden dat hij volstrekt onbevangen, a-fascistisch te werk gaat en nooit iets anders beoogd heeft dan de historische bronnen te laten spreken. Maar zijn tegenstanders geloven dat daar nu net zijn grootste fout zit: de bronnen waarvan hij gebruik maakt bij het schrijven van zijn Mussolinibiografie zijn praktisch allemaal afkomstig uit fascistische archieven. En die archieven bevatten, zo betogen zij, uitsluitend datgene wat de fascistische autoriteiten voor bewaring geschikt achtten. De Engelse historicus Denis Mack Smith, ook een overtuigde tegenstander van De Felice, heeft gezegd dat de Mussolinibiograaf uit ‘kritiekloze bezetenheid met ex parte-dokumenten’ het fascisme niet beschrijft zoals het werkelijk geweest is, maar zoals de fascisten die werkelijkheid zelf gezien hebben.Ga naar eind6 De Italiaanse Historikerstreit is echter beslist niet alleen maar een academische discussie over aanpak en finaliteit van het historisch onderzoek. Het is ook, en op de allereerste plaats, een inhoudelijke discussie. De discussie gaat over het karakter van het Italiaanse fascisme en, in het verlengde daarvan, de plaats die de fascistische tijd in de nationale geschiedenis toekomt. Centraal staat de visie van De Felice. Zijn ‘onbevangen’ historische reconstructie is op zoveel weerstand, zoveel onbegrip ook, gestuit dat de Romeinse historicus op een gegeven moment het besluit nam om zijn eigen mening over het fascisme nader te formuleren en toe te lichten. Dat deed hij in 1975 in een lang vraaggesprek met de toentertijd in Rome woonachtige Amerikaanse historicus Michael Ledeen. Het onverwachte initiatief, dat in boekvorm verscheen,Ga naar eind7 sloeg in als een bom. In vakkringen, maar ook daarbuiten, was de belangstelling voor het boekje enorm. In korte tijd werden maar liefst vijf edities ervan aangemaakt en in totaal vijfenzeventig duizend exemplaren verkocht. Menigeen voelde zich geroepen om op de uitspraken van De Felice te reageren.Ga naar eind8 Momenteel, vijftien jaar na het verschijnen van dit boekje, zijn vriend en vijand het erover eens dat de discussie, die het bewuste vraaggesprek toen uitlokte, de stoot gegeven heeft tot de definitieve doorbraak van het revisionisme.Ga naar eind9 De Felice's grondgedachte, tevens het uitgangspunt van heel zijn oeuvre, is de overtuiging dat het fascisme onlosmakelijk verbonden is met de Italiaanse geschiedenis en dus ook van daaruit verklaard moet worden. In zijn voorstelling is het een volwaardige politieke stroming, die haar ideologische oorsprong heeft in de latente cultuurcrisis van het Postrisorgimento en haar maatschappelijke basis onder de middengroepen, die na afloop van de eerste wereldoorlog bevreesd waren tussen wal en schip te geraken. Deze voorstelling van het fascisme als een protest- | |
[pagina 63]
| |
beweging van de middengroepen is niet echt opzienbarend. Ze verschilt maar weinig van de oude, na de oorlog in vergetelheid geraakte visie van de liberale historicus Luigi Salvatorelli, die in 1923 het fascisme al geanalyseerd had als de ‘klassenstrijd’ van de kleine burgerij ingeklemd tussen het grootkapitaal en de arbeidersklasse, als een derde partij tussen twee strijders.Ga naar eind10 Wel opzienbarend is de wijze waarop De Felice deze voorstelling nader definieert. Volgens hem was het fascisme van oorsprong een revolutionaire politieke beweging, die weliswaar na verloop van tijd als regime de nodige reactionaire trekken kreeg vanwege de noodzaak om compromissen te sluiten met de gevestigde conservatieve machten, maar desondanks tot het laatst toe (Salò!) haar ‘linkse’ karakter nooit verloochend heeft. De definitie van het fascisme als een moderne, links-revolutionaire politieke beweging vormt het eerste kernstuk van het Defeliciaanse revisionisme. Volgens de Mussolinibiograaf zijn de denkbeelden van de fascisten rechtstreeks terug te voeren tot het ideeëngoed van de Verlichting en de Franse revolutie. Bijvoorbeeld het denkbeeld van de ‘maakbaarheid’ van de samenleving, de gedachte dat de staat de burger op zou kunnen voeden tot een ‘nieuwe mens’. Daarin herkende hij Rousseau, maar ook Babeuf, Blanqui en Proudhon.Ga naar eind11 Die vergelijking stuitte natuurlijk op de nodige weerstand bij meer links-georiënteerde collega's van hem, die het fascisme vanouds juist als rechts, als anti- of contra-revolutionair bestempeld hadden. De marxist-communist Giuliano Procacci, hoogleraar aan de universiteit van Florence, zei meteen hoogst verbaasd (stupefatto) te zijn dat iemand het presteerde om een brug te slaan tussen Mussolini en de Franse revolutie.Ga naar eind12 Ook de radicaal-democraat Mack Smith begreep niet hoe De Felice het fascisme een links-revolutionaire politieke beweging kon noemen. Waar zijn de bewijzen voor de stelling dat de machtsovername van de fascisten een daad van de revolutie was, vroeg hij zich
Renzo De Felice
| |
[pagina 64]
| |
af. Maar waar de Engelsman zich nog het meest aan ergerde was de welwillend-sympathiserende toon die de Mussolinibiograaf aansloeg. Door de fascistenleider te portretteren als een scherpzinnig politicus en succesvol staatsman gaf De Felice een volstrekt misleidend beeld van het fascisme, vond hij.Ga naar eind13 Een beeld dat de Engelse historicus daarna in zijn eigen MussolinibiografieGa naar eind14 systematisch afgebroken heeft. De beschuldiging van Mack Smith is ook daarom interessant, omdat zij rechtstreeks verwijst naar nog een ander methodologisch bezwaar dat tegen De Felice ingebracht wordt. De Romeinse historicus, die beweert de geschiedenis van de fascistische tijd te vertellen aan de hand van de biografie van zijn voornaamste protagonist, zou de twee niet helemaal uit elkaar hebben weten te houden met als gevolg dat er geleidelijk aan een vertekend beeld van het fascisme is ontstaan. Neem bijvoorbeeld de krampachtigheid waarmee hij blijft volhouden, dat het Italiaanse fascisme volstrekt uniek was en niets wezenlijks gemeen had met de andere bewegingen die elders in Europa opkwamen en naderhand allemaal het etiket ‘fascistisch’ opgeplakt gekregen hebben. Met name het onderscheid dat hij maakt tussen het Italiaanse fascisme (progressief-emancipatorisch) en het Duitse nationaal-socialisme (in zijn ogen een puur reactionaire herstelbeweging) - het tweede kernstuk van het Defeliciaanse revisionisme - wordt door veel van zijn collega's (onder wie Valiani, Tranfaglia, Mack Smith en Lyttelton) als volstrekt kunstmatig van de hand gewezen.Ga naar eind15 De Florentijnse hoogleraar Enzo Collotti, expert op het gebied van de Duitse geschiedenis, heeft er de volgende uitleg voor: ‘De neiging (van De Felice) om het fascisme en het nationaalsocialisme zoveel mogelijk uit elkaar te halen komt voornamelijk voort uit het feit dat hij het fascisme presenteert als een persoonlijke schepping van Mussolini, m.a.w. als “mussolinismo” en meer niet, waardoor hij vanzelf afstand neemt van de persoon van Hitler.’Ga naar eind16 Het gevaar dat Collotti daarin ziet is, dat het Italiaanse fascisme, door het los te maken van de overige fascistische bewegingen, automatisch ook bevrijd wordt van de loodzware last van medeverantwoordelijkheid voor de misdaden waaraan het nazisme zich schuldig gemaakt heeft. Op die manier kan het gemakkelijk het prototype worden van een ‘goedaardig’ fascisme tegenover een ‘kwaadaardig’ fascisme - twee domme karikaturen aldus Collotti.Ga naar eind17 Differentiëren, afstand scheppen tussen Hitler en Mussolini, lijkt inderdaad een obsessie van De Felice te zijn. Hoe verschillend is het portret dat hij gaandeweg in de nu al tot ruim zevenduizend bladzijden aangegroeide biografie van de fascistenleider getekend heeft - een kleurrijke, veelzijdige persoonlijkheid met grote intellectuele gaven en een goed ontwikkelde literaire en muzikale smaak - van het beeld dat wij, en De Felice ook, van de naziboss hebben: grauwgrijs, met barbaars-wrede trekken en een oceaan van wraakzucht. En het blijft niet bij persoonlijke verschillen alleen. De Felice gelooft, dat Mussolini absoluut niets te maken heeft met de twee grootste misdaden waaraan Hitler zich schuldig gemaakt heeft, te weten het uitbreken van de tweede wereldoorlog en de Holocaust, en om dat te bewijzen gaat geen zee hem te hoog. Zo ontkent hij botweg, dat het antisemitisme een karaktertrek van het fascisme geweest is. De rassenwetten van 1938, waarmee de jodenvervolging in Italië van start ging, waren uit nazi-Duitsland geïmporteerd en volgens hem alleen maar bedoeld om de samenwerking met Hitler te vergemakkelijken. Tegen deze voorstelling van zaken, die mooi past in zijn interpretatiekader dat zoals gezegd uitgaat van de tegenstelling fascisme-beweging versus fascisme-regime, is van verschillende kanten verzet gerezen. Volgens Tranfaglia is het fascisme wel degelijk van nature racistischGa naar eind18, en de studies over de kolonisatie van Afrika van onder meer Angelo Del Boca hebben onderhand overduidelijk aangetoond, dat het regime op | |
[pagina 65]
| |
grote schaal tot volkenmoord in staat was. Wat de buitenlandse politiek van Mussolini betreft, draait de discussie om de vraag, hoe ‘fataal’ het bondgenootschap met Hitler-Duitsland is geweest. De Felice, die niet gelooft dat er zo iets als een ideologische Schicksalgemeinschaft tussen fascisme en nationaalsocialisme bestaan heeft, is van mening dat de As Rome-Berlijn helemaal niet zo onvermijdelijk was als de meeste historici (onder anderen Mack Smith en Petersen) geschreven hebben. Als er al van ‘onvermijdelijkheid’ gesproken kan worden (en De Felice, die aangekondigd heeft dat hij in het volgende deel van zijn Mussolinibiografie, dat geheel gewijd zal zijn aan de betrekkingen tussen Italië en Duitsland, uitgebreid op dit thema in zal gaan, heeft bij herhaling gewaarschuwd dat het laatste woord daar nog lang niet over gezegd is), dan alleen maar op grond van objectief-zakelijke factoren van de internationale politiek. Mussolini, zo betoogt hij, was beslist niet zo stom om zijn land definitief en voorgoed aan Duitsland te binden. De ‘brutal friendship’ (Deakin) tussen de beide leiders was een daad van politieke berekening geweest en dat het Mussolini daarna niet meer gelukt is er weer onderuit te komen was de schuld van de westelijke mogendheden, die hem niet tijdig genoeg in hun midden terugnamen.Ga naar eind19 Met dergelijke opzienbarende stellingen heeft De Felice de definitieve doorbraak van het revisionisme mogelijk gemaakt. Door de voornaamste bestanddelen van het traditionele fascismebeeld een voor een onder vuur te nemen is het hem gelukt een historiografische discussie op gang te brengen, die tot een drastische herziening van dat beeld geleid heeft. Sommige van zijn tegenstanders zijn zelfs bang, dat deze herziening op den duur zal leiden tot een herwaardering van de fascistische tijd, en zij verdenken de Romeinse historicus ervan, heimelijk op een rehabilitatie van Mussolini aan te sturen. De Mussolinibiograaf denkt dat het zo'n vaart niet zal nemen, maar sommige van zijn uitspraken
Benedetto Croce
| |
[pagina 66]
| |
liegen er beslist niet om. Zo beweerde hij nog niet zo lang geleden in een interview met Corriere della Sera, dat het Italiaanse fascisme in menig opzicht ‘beter’ geweest is dan het Franse of het Nederlandse.Ga naar eind20 Op zich was dat voor zijn doen eigenlijk een heel verrassende uitspraak, want hij had altijd volgehouden dat het de historicus helemaal niet aanging om waarde-uitspraken te doen. Hem interesseerde het niet hoe ‘goed’ of ‘slecht’ het fascisme was, maar hoe succesvol. Vandaar dat dat laatste het thema is waarop hij het meest gehamerd heeft en ook het felst is bekritiseerd. De discussie, die hij ontketende met zijn onderzoek naar de populariteit van het fascistische bewind, het zogenaamde consensusdebat, vormt dan ook de kern van de Italiaanse Historikerstreit. Volgens De Felice is het fascisme succesvol geweest in die zin dat het erin slaagde om na de ineenstorting van het liberale politieke systeem een regime te creëren dat gedurende lange tijd, in elk geval tussen de jaren 1929 en 1936, de instemming had van het Italiaanse volk. Dank zij het pact van Lateranen (1929), maar meer nog ten tijde van de Ethiopische oorlog (1935-6) genoot Mussolini een enorme persoonlijke populariteit. Daarbij kwam nog dat de economische wereldcrisis die toen heerste, de fascistische propaganda voor de ‘derde weg’ begunstigde. De eerste helft van de jaren dertig waren zonder twijfel de ‘gouden jaren’ van het Italiaanse fascisme en het heeft de historicus niet veel moeite gekost om in de loop van zijn Mussolinibiografie, in de delen die betrekking hebben op de periode van de jaren dertig, op basis van overvloedig archiefmateriaal aan te tonen, dat het fascistische regime de massa van de Italianen destijds heeft weten te betrekken bij de politieke en maatschappelijke structuren, die het geschapen had om zijn heerschappij van een duurzame basis te voorzien.Ga naar eind21 Een heleboel jonge historici zijn sindsdien aan de slag gegaan om uit te zoeken hoe een en ander zich voltrokken heeft en het resultaat van al die studies is, dat wij thans behoorlijk zicht hebben op de werking van de fascistische ‘consensusstrategie’.Ga naar eind22 Ofschoon de karakterisering van het fascistische regime als een massabewind alweer niet nieuw is (al in de jaren dertig had de communistenleider Togliatti toegegeven, dat de fascisten het voor elkaar gekregen hadden om de meerderheid van de Italianen aan hun heerschappij te binden), baarde zij op het moment dat De Felice ermee voor de dag kwam (1974) toch groot opzien. Toen ging iedereen er immers nog vanuit, dat Mussolini niet mét maar tégen het Italiaanse volk geregeerd had. De critici beschuldigden hem ditmaal niet van geschiedvervalsing - de bewijzen voor de volkssteun aan het regime waren overweldigend en staken schril af bij die van het volksverzet, die in de antifascistische historiografie juist altijd zo aangezet waren -, maar van manipulatie. Ook nu nog geloven zij dat De Felice een inter pretatiefout maakt door steun automatisch gelijk te stellen met populariteit. De consensus, waarover hij het heeft, was een opgelegde, afgedwongen door een bewind dat geen vrije keus meer toeliet. Wat De Felice als populariteit uitlegt was met andere woorden geen reële, vrijwillige sympathie (actieve consensus), maar louter schikking, al dan niet vrijwillig, in het onvermijdelijke (passieve consensus). De Nederlandse historicus E.H. Kossmann heeft daarvoor het begrip ‘accommodatie’ gelanceerd, hetgeen aanpassing aan de nieuwe situatie betekent. En dat het hier om aanpassing gaat bewijzen de gebeurtenissen van 1943, toen Italië ‘in één nacht’ van fascistisch in antifascistisch veranderde. Het fascisme een politieke succesformule? De tegenstanders van De Felice zijn van oordeel, dat de Mussolinibiograaf in zijn streven naar normalisering van de fascistische tijd te ver doorgeschoten is. Met zijn voorstelling van het fascisme als een historisch fenomeen, als een uniek produkt van typisch Italiaanse omstandigheden uit een voltooid verleden tijd, zou hij het fascisme te sterk gerelativeerd hebben, waardoor de indruk is | |
[pagina 67]
| |
ontstaan dat hij te veel wil goedpraten. Er zijn er ook die zijn vergoelijkende toon verklaren vanuit zijn bezetenheid om het karikaturale, puur negativistische geschiedbeeld van het antifascisme comodo op de korrel te nemen. Om de onhoudbaarheid daarvan aan te tonen zou hij de goede kanten van Mussolini zwaar overdreven en diens slechte kanten zoveel mogelijk gladgestreken hebben. De Felice, die zichzelf persoonlijk als een principiële antifascist beschouwt, vindt dat allemaal maar onzin. Hij gelooft niet dat zijn oeuvre in een sympathiserende toon gezet is. Het beeld dat hij zich in de loop der jaren van Mussolini gevormd heeft, is onverminderd kritisch-negatiefGa naar eind23, en wie een andere indruk van zijn boeken overhoudt, heeft ze kennelijk niet goed gelezen. Dat laatste is beslist geen loos verwijt van hem, want hij weet dat zijn boeken, die nogal wijdlopig en droog geschreven zijn, maar door weinig mensen echt gelezen worden. Het zijn de journalisten en amateur-historici, naast de politieke commentatoren en presentatoren van radio en tv, die zich vol enthousiasme op zijn werk hebben gestort en zijn stellingen in rudimentaire vorm onder de aandacht van het grote publiek hebben gebracht. De Felice heeft zelf meermalen in het openbaar afstand genomen van deze vulgarisering van zijn werk, en ook zijn tegenstanders hebben herhaaldelijk gewaarschuwd dat de enorme belangstelling die het revisionisme in de massamedia geniet vanwege de onmiskenbare nieuwswaarde, niet uit mag lopen op een eenzijdige beeldvorming waarbinnen een herwaardering van het fascisme ‘spontaan’, dat wil zeggen buiten de wetenschappelijke discussie om, tot stand zou kunnen komen.Ga naar eind24 Te meer daar er in de Italiaanse politiek krachten aanwezig zijn, die zo'n herwaardering om uiteenlopende redenen wel eens zouden kunnen begunstigen. Waar het gaat om politieke conclusies te trekken uit het historiografische debat laat De Felice zich overigens zelf geenszins onbetuigd. Dat bleek al tijdens het bewuste vraaggesprek
Het fascismedebat heeft de publieke belangstelling voor de fascistische tijd enorm aangewakkerd, hetgeen geleid heeft tot een stroom van nostalgielectuur die in massamedia overdreven veel aandacht krijgt.
Het fameuze vraaggesprek van De Felice uit 1975, dat tot de doorbraak geleid heeft van het revisionisme.
| |
[pagina 68]
| |
uit 1975, toen hij een felle aanval deed op de overheersende antifascistische politieke cultuur - ‘even totalitair en onverdraagzaam als de fascistische’ - en de communistische partij, beter gezegd de ‘culturele hegemonie van het marxisme’, daarvoor verantwoordelijk stelde.Ga naar eind25 Omdat zijn uitval toen niet het beoogde effect sorteerde (alleen de gematigde communist Giorgio Amendola deed een zwakke oproep tot zelfkritiekGa naar eind26), probeerde hij het in 1978 nog eens. En omdat de communistische partij toen al midden in haar huidige identiteitscrisis zat en ook het functioneren van het hele republikeinse politieke systeem aan scherpe kritiek blootstond, had hij ditmaal meer succes. Weer was het het antifascisme dat hij op de korrel nam. Door onverminderd vast te houden aan de tegenstelling fascisme-antifascisme als uitgangspunt van de politiek, zo zei hij, maakten de politici zich schuldig aan volksverlakkerij. Het fascisme was immers dood en begraven en het antifascisme derhalve een zinloze retoriek, die de ware scheidslijnen alleen maar verhulde en het politieke debat schade toebracht.Ga naar eind27 Hij doelde daarmee op de zogenaamde pregiudiziale antifascista, de principeafspraak tussen de Italiaanse partijen om geen zaken te doen met de Movimento Sociale Italiano, de kleine, inmiddels in de versukkeling geraakte neofascistische partij waar volgens hem geen enkele dreiging meer van uitging. Wie hij met zijn opmerkingen weer vooral wilde treffen waren de communisten die, zoals hij zei, zich in het democratische kleed van het antifascisme bleven tooien om hun ware ondemocratische aard te verhullen. Het was absoluut niet waar wat de communisten almaar beweerden, namelijk dat zij democratisch zijn omdat zij antifascistisch zijn: je kunt immers heel goed tegelijk antifascistisch en ondemocratisch zijn. Hij vond de tegenstelling fascisme-antifascisme daarom ook zo fnuikend, omdat zij de communistische partij afhield van een aantal essentiële stappen die zij in het kader van haar eigen ideologisch revisionisme nog moest zetten, de definitieve bekering tot de democratie waar volgens De Felice alle Italianen met verlangen naar uitkeken. Het zijn opmerkelijke uitspraken uit de mond van een historicus, die altijd volgehouden heeft dat het verleden nooit onderdeel mag zijn van de actuele politieke strijd en zijn tegenstanders voortdurend verwijt dat zij de twee nooit gescheiden houden. Maar vermoedelijk is het zo dat het historiografische debat, dat het fascisme de plaats toewijst die het in de nationale geschiedenis rechtens toekomt, altijd wel politieke reacties zal blijven oproepen. Net als in de Bondsrepubliek, waar de strijd om de eigen schwierige Vergangenheit door sommigen aangegrepen is om het Duitse volk aan een nieuw nationaal zelfbewustzijn te helpen. Het is dus helemaal niet vreemd dat, als we De Felice horen zeggen dat ‘de leidinggevende klasse uit de fascistische tijd helemaal niet zoveel slechter was dan die van nu’Ga naar eind28, de voorman van de msi daar dan meteen op inspringt en in het openbaar verkondigt dat ‘de Italianen een goede herinnering overgehouden hebben aan het fascistische bestuur’Ga naar eind29. Hetgeen bewijst dat de normalisering van de fascistische tijd, het door De Felice en de revisionisten op gang gebrachte besef dat er in Mussolini's zwarte revolutie heel wat tinten grijs zitten, wel degelijk het gevaar van een herwaardering in zich bergt. Nog niet zo lang geleden, op een onder auspiciën van het Nederlands Historisch Genootschap in Utrecht gehouden symposium over ‘Geschiedschrijving en de Tweede Wereldoorlog’, waarschuwde Simon Wiesenthal ervoor, het nationaalsocialisme toch vooral niet fascisme te noemen, want dat zou een Verharmlosung zijn. Het Italiaanse revisionisme heeft dus kennelijk school gemaakt.
* Dit artikel was al bij de redactie, toen het vierde en (voorlopig?) laatste deel van de Mussolini-biografie van Renzo De Felice, getiteld Mussolini Palleato 1940-1943, in oktober jl. verscheen. Van Osta heeft erin toegestemd om binnenkort in een kort vervolgartikel hierop in te zullen gaan. |
|