moet hij gebruiken om de betekenis ervan in zijn poëzie toe te laten, vorm te geven. Het is duidelijk dat volgens J. ook beeldende kunstenaars zich dit horen aan te trekken. Aan die figuren is natuurlijk geen gebrek. Het gaat trouwens om een opvatting waar je liever mee instemt dan dat je er iets tegenin zou willen brengen. En ben je het er mee eens, dan lijkt het een onbekommerde bewondering voor werk als dat van Donker zeker in de weg te staan.
Maar mijn smaak stoort zich blijkbaar niet erg aan mijn standpunten. De liefde voor verstilde schilderijen of tekeningen, voor ontbijtjes, asperges, de putter of larix zit er bij mij diep in en die zal wel niet meer overgaan, al blijf ik de krant lezen. Dat een modern kunstenaar dergelijke vergeten onderwerpen nog steeds de moeite waard blijft vinden en er het zijne van tracht te maken, alles gevend aan concentratie en kunnen, ik kan het me niet alleen voorstellen, zo'n onverstoorbaarheid doet me ook wat. Had ik het geld, ik kocht een Morandi, geen Kiefer.
Een politieke uitspraak of een sociaal-economische zul je in Donkers dagboek niet tegenkomen, maar dat zijn universum wordt bedreigd, is al op de eerste bladzijde voelbaar. De roep van de patrijs wordt overstemd door motorgeronk. ‘Automobilisten begeven zich naar huis of de duivel hen achterna zit.’ Er is sprake van heimachines, loeiende motorzagen, bulldozers, een plastic fles die vastzit in de takken en zelfs even voor een ijsvogel wordt aangezien. Water is ziek, een vroeger ongerepte put werd een stortplaats voor oud roest.
Maar Donker heeft al lang geleden, zo moet het wel zijn, voorgoed gekozen voor wat de natuur en hijzelf ondanks al die bedreigingen te zeggen hebben.
In het werk uit de jaren zeventig zijn levenloze beesten nog volop aanwezig, de doodsoorzaken blijven verzwegen. Waarschijnlijk etste hij het dode dier toch in de eerste plaats om te laten zien hoe schitterend het was toen het nog leefde. De aandacht voor het liefelijk kadavertje lijkt te zijn afgenomen.
Op de laatste tentoonstelling in Amsterdam, zoals gewoonlijk bij Galerie Petit, hing weer indrukwekkende grafiek. Perfectie en inkeer waren, vond ik, nog groter geworden. Hoe overvol het land in werkelijkheid is, hoe het er ook dendert, Donkers verlaten plekken, ijle bomen of staatsieportret van de nachtzwaluw ademen een soort onbedorven stilte en aandacht, die misschien alleen nog maar in zulke kunst zelf kan worden gevonden.
Een grote verrassing waren de gewassen tekeningen. Rieten stoel, tenen schutting, schuur met bezem, je hoeft geen expert te wezen om te zien hoe ingewikkeld eenvoudige dingen in elkaar zitten en hoeveel je in je vingers moet hebben om al dat moeilijks de baas te blijven. Die technische beheersing, het getover met grijzen en witten vervult je met ontzag. Maar de virtuositeit is al even onnadrukkelijk als die haast doodgewoon aandoende grote kennis in dat oude dagboek.
Wat om je heen is, zo begrijp je het bij Donker, leidt tot je ontroering een voor jou ondoorgrondelijk eigen leven. Het is gecompliceerder dan je denkt en veel interessanter dan je weet. Het is bewerkelijk en stelt de hoogste eisen aan degene die het over de pracht van al dat onbekende en veronachtzaamde wil hebben.