| |
| |
| |
René Stoute
Limbo!
Hij is er weer! De dikke man met de brede armgebaren is terug - ‘Godverdomme,’ schreeuwt Piers, ‘sodemieter op, ga een ander gek maken, buikzwijn! Mijn kop is geen supermarkt waar je vrijelijk binnenloopt en als het je zint een kwartier op de vleesafdeling kan rondhangen. Shit! Wat is dit?’
‘Geen spatsies, Piers. Je weet niet wie je voor je hebt.’ De dikke bestudeert een bolknak, ruikt er eens aan, en knipoogt naar zijn tegenspeler. ‘Ik zie die molens in dat gedegenereerde schedeltje van je malen: wie is die vent?’ De man schuddebuikt, Piers hoorde die daverende lach eerder... ‘Schijt aan de formaliteiten, zo is het toch, Piers?! Jij bent klip en klaar de smeerkees hier, en ik...’ Weer dat onbedaarlijke lachen afkomstig uit een roze scheur vol gele tanden en een beslagen tong die ‘har har har’ op millimeters van Piers z'n gezicht tekeergaat... ‘Bureau Bijzondere Wetten, afdeling Bestrijding Sexuele Perversies. Wel es van gehoord? Nooit met die “vriendinnen” van je op de club gesidderd bij het navertellen van de anekdotes die over ons de ronde doen, en lieg niet, aangewitte toddik dat je d'r bent!’
Dan schiet Piers klaarwakker overeind - heeft hij geschreeuwd in zijn slaap en wordt er daarom op de muur én op de deur gebonsd? - ‘Kamer 22, hee man, kamer 22, doe open man!’
Roepend dat hij komt en dat het geschop tegen zijn deur moet stoppen, frunnikt Piers aan zijn peignoir - is hij toonbaar? Een snelle blik in de grote spiegel leert hem beter. Geen make-up en een slaapvouw in zijn ene wang, vreselijk... ‘Hee 22 man, doe die dinges open!’
Du moment dat Piers de deur van het slot draait houdt ook de muurbonker op.
‘Wat moet dat,’ bast Piers op de toon van een ex-militair die het spoor dan wel bijster is geraakt maar nog altijd een grote muil kan opzetten... Op de gang staat een dwerg, een zwarte dwerg, hij draagt een baseballpetje en hij kijkt naar ‘22 man’ met een intens levendig gezicht dat voortdurend in beweging schijnt, spieren en bloedvaten aan het werk zet om alles te weten van wat daar in die wijvenkleren op de drempel is verschenen - en verdomd, hij heb tieten! Je ziet dat het een vent is en hij heb tieten en hoge hakken...! Piers wankelt onder het geweld van deze borende blikken... Hoe verzint die dwerg het. Piers neemt hem nog es goed in zich op, hij pareert met een hautaine oogopslag, een die zeggen wil: ‘Waar je ook heen gaat, ik ben er al geweest.’ Dan dringt het tot hem door dat het een kind is, een joch gekneed en klaargestoomd in de jungle van de benedenstad, waar honderden jochies zoals hij hun territorium verdedigen met een mes, een honkbalknuppel, een blaffer... En als de jongen spreekt en aandringt de kamer binnen te gaan omdat hij ‘een voorstel’ te doen heeft, hoort Piers in die stem de onnoemelijke oudheid van een gesjochte ziel, gedoemd tot de jongste dag te scharrelen, te horselen in de straten van het ‘taaie ongerief’... Hij doet een stap opzij en laat zijn bezoeker binnen, nog juist bemerkend dat de deur van de aangrenzende kamer schielijk wordt dichtgetrokken.
De jongen stevent linea recta op de koffers af en begint er in te rotzooien. Piers verbiedt
| |
| |
het, hij pakt hem bij een schouder, maar met een snelle beweging draait de jongen zich vrij, en danst achteruit op z'n gympies... Piers beseft dat de komende seconden het verdere verloop van deze ontmoeting bepalen; wankelmoedigheid krijgt van hem nu geen ruimte meer, lucide aanvaardt hij de ontstane situatie en handelt er naar. Hij vraagt de jongen wat hij wil, komt drie stappen dichterbij en volgt met één oog de handen die van het baseballpetje naar de broekzakken gaan; z'n andere oog zoekt naar tekenen die vooruitwijzen op wat die knaap in z'n schild voert. Niets gewelddadigs, daar is Piers vrijwel zeker van. Voor een roofoverval duurt het allemaal veel te lang... Hij herhaalt zijn vraag en de jongen knikt, wringt z'n handen uit z'n nauwe broekzakken en als de rotzak van de klas die met een triomfantelijke grijns z'n onschuld aan de meester toont, gebaart hij dat ze leeg zijn. Piers zwijgt en prijst zich gelukkig met zijn keuze voor de makkelijke pumps, want in avondjurk en op zijn lakschoentjes met stilettohakken zou een eventuele snelle move in schoonheid sterven...
Maar kom, er zal niet gestorven worden in kamer 22 van Hotel De Faam, althans niet door toedoen van de jongen die zich Brother afgekort Bro noemt - ‘Oké, man? Ga me goed begrijpen en luister naar m'n voorstel.’
De Brother kijkt met die intense blik en dat bizar beweeglijke gezicht naar Piers en vooral naar de blauwe koffer, de hele verkleedhandel van die freak in z'n bloemetjesdinges...
‘Kijken mag, maar blijf met je vingers van m'n kleren af. Dat is wat jij goed in je oren moet knopen. En hou het kort.’
Piers spreekt op beheerste toon, hij kent de straat en weet dat hij de sluwe jonge Bro onmiddellijk moet overtuigen van wie er hier de baas is. Niet door z'n stem te verheffen of een vechthouding aan te nemen, maar puur op kaliber en rangorde. Piers draagt niet voor niets een ‘verleden’ met zich mee, hij gebruikt het waar nodig en steelt er profijt van door de jongen gelijk dieven onder elkaar in te prenten dat hij de gestichten die de Brother in de nabije toekomst zal binnengaan al doorleeft heeft, en dus kom mij niet aan met schijtverhalen... En Bro loopt ook al langer mee dan vandaag en meer dan eens trok hij aan het kortste eind van strohalmen waaraan hij zich van minuut tot minuut door de dagen slingert en van kanjerkraken droomt in de paar uur die hij soms overhoudt aan zijn handel... Het gebeurt altijd in de broodjeszaak van Sal... Bro slurpt van een bord soep, dan staat opeens de Man van het Syndicaat naast zijn tafeltje! Scouts blijken hem al maanden te volgen, ze zien een heftig talent in hem en nu wil een van de Capo's de Brother wel eens aan het werk zien! Man, ze sturen hem mee op belangrijke klussen en binnen no time heeft hij zijn eigen Cadillac en chicks die hem pijpen terwijl hij plankgast en nooit voor iemand meer opzij hoeft te gaan... ‘Tijdelijke handel, begrijp je wel en moet je horen, ik kan je alles leveren man, wáááánzinnig, je gaat je ogen niet geloven als je die dinges proeft!’
‘Wat nou “dinges”,’ schampert Piers - ‘Vieze boekies? Bied je je kleine zusje te koop aan, leur je met haring, wat?’
Bro ritst zijn trainingsjack open: ‘Dope, baby. Smack, coke, downers en sunshiners, en de specialiteit van het huis... de onovertreffelijke Sensismile!’
Piers pakt het blikje met het lachende bikinimeisje en de zomers die mild zijn en de Kashmir klasse a spoetnikhigh - Mmmm, beaamt Bro, maar ik zal je laten proeven, en hij draait een reefer zo lang als een klarinet. De jongen in de leunstoel, Piers op de rand van het bed, dicht in de buurt van z'n spullen. Het is steeds Bro die moet opstaan om de joint door te geven en weer aan te pakken. Piers verschikt z'n peignoir, duwt de behavulling terug en vraagt giechelend wat de Brother van z'n nieuwe pumps vindt... Ben je ruig, vraagt de jongen - hou jij van jazz, vraagt Piers. Waarom loop je d'r bij als een wijf? - Ken je Charlie Parker? Ze roken en op het laatst geeft Piers de stick niet meer uit handen. Bro digt hiphop en deephouse, maar
| |
| |
van een calypso is hij ook niet vies en salsa, hij danste vroeger het vuur uit z'n reet in het buurthuis, elke vrijdagavond salsa. Piers probeert te raden hoe oud dit schoffie nu helemaal is, Bro praat ondertussen over auto's, en ‘speciale aanbiedingen’. Doe je ook boodschappen, informeert Piers, en zeker weten doet Bro boodschappen, nou dan is dat geregeld. Hij maakt een lijst waar de jongen zich een breuk aan kan tillen - ‘Man! Hoe ga ik die mikmak hier krijgen?!’
‘Jij kan toch overal aan komen? Niet maren, Brother, breng me ook een fles Jamaicaanse rum, hier, ik schrijf het voor je op, je kunt toch wel lezen, hè?’ En Piers bedenkt uitheemse lekkernijen, het merendeel bestaat niet eens of valt buiten het seizoen. Snikkerend van de lach verzint hij ‘Albanese bergtruffels’ en de lijst groeit en Bro ijsbeert door de kamer en vraagt netjes, z'n gezicht een en al beweging en zenuwtics, of er wat swingends tussen de cassettes zit... Piers geniet! Zalig die panty als hij het ene been sierlijk over het andere slaat en de neusjes van zijn pumps parmantig krullen, en te weten dat Bro hem beloert van onder zijn pet, bijna alsof-ie een van de vrouwen uit de buurt onder de rokken kijkt, te weten dat die kleine desperado z'n kansen zit te berekenen of er ja dan nee nog wat extra's te verdienen valt aan die ouwe travestiet... Ha ha, lacht Piers, hij amuseert zich kostelijk met Bro, werkelijk geen kwaaie pier, heus niet, je moet hem alleen de lengte niet geven... Ha ha, ze lachen allebei, en de Brother wil nog wel even weten voor hoeveel Piers aan de ‘onovertreffelijke’ Sensismile gaat afnemen... ‘Doe maar een kilo,’ en Piers lacht alweer als hij Bro ziet schrikken. ‘Je doet me aan iemand denken, ik zal je over hem vertellen. Je boft, jongen, je kan het niet weten, maar je deelt dit voorrecht gedurende een kort doch hemels moment met mijn vrouw. Daarna hoor je Bird in “Scrapple from the Apple” en als je tegen die tijd al niet door het plafond bent geschoten geeft Illinois Jacquet swingles in “Bottoms up”...’
‘Nee man, ik heb geen tijd voor die dinges, hoe heet het wat je wil zeggen. Al die boodschappen vragen om een heleboel poen en wie zegt mij dat jij wat te makken heb. Misschien ben je wel platzak!’
Piers staat op en neemt z'n portefeuille uit het kostuum in de kast. De show is afgelopen, het dealen begint. Hij wappert met papiergeld, Bro roept ‘Yoo!’ en Piers maakt een nieuwe lijst. Eten, drinken, snoep, sigaretten en wat van die vrolijke weed die ze gerookt hebben. Bro krijgt een aanbetaling en de rest ontvangt hij bij levering van het gevraagde... ‘En kom niet terug terwijl die pakjes junk nog in je jack zitten, dump die troep maar bij de receptionist.’
De Brother luistert met een half oor, hij wil weg uit deze kamer, weg bij die bleekscheet met z'n instructies. Wat let hem de boel te belazeren en zich bewusteloos te snuiven van die lul z'n centen? Het is dat hij meer verdienen zal door 'm op z'n wenken te bedienen, anders wist hij het wel... Piers heeft de map met aantekeningen op schoot genomen. Een ware foliant, uitpuilend van beschreven enveloppen, uit cahiers gescheurde velletjes en bloknootpapier; snippers waarop hij invallen noteerde, citaten overschreef en inmiddels onbegrijpelijk geworden geheugensteuntjes neerpende. Hij beklopt met een knokkel de harde kaft - ‘Hier komt het, Bro, ik lees het je voor,’ en Piers overstemt het gemok van zijn bezoeker en al zou er een paard de deur in stampen, het mocht wat, hij zou gewoon doorgaan met voorlezen van een nooit uitgewerkt fragment:
‘Ook al kent u mij niet, toch ben ik voor u geen volslagen onbekende.
Herinnert u zich die scène uit The catcher in the rye, waarin Holden Caulfield z'n intrek neemt in het Edmont Hotel, het “verdomde hotel (dat) volzat met geperverteerden en idioten”, en herinnert u zich dat hij verveeld uit het raam gaat staan kijken? Aan de andere kant van het hotel ziet hij een man iets doen “dat u niet van me zou geloven als ik het
| |
| |
vertelde”. En Caulfield vertelt wat hij zag in die kamer waar niemand de moeite had genomen het rolgordijn neer te laten. “Ik zag één vent, een grijze, zeer gedistingeerd uitziende vent met alleen maar z'n onderbroek aan.(...) Eerst legde hij zijn koffer op bed. Toen haalde hij al die vrouwenkleren te voorschijn en trok ze aan. Echte vrouwenkleren - zijden kousen, schoenen met hoge hakken, bustehouder en een van die korsetten, met al die bandjes eraan en zo. Toen trok hij die heel nauwe zwarte avondjapon aan. Ik zweer het bij God. Toen begon hij door de kamer te lopen, met van die hele kleine pasjes, zoals een vrouw doet, en een sigaret te roken en zichzelf in de spiegel te bekijken. En hij was bovendien helemaal alleen. Tenzij er iemand in de badkamer was - dat kon ik niet zien.”
Gaat u inmiddels een licht op, ziet u deze scène weer voor u? Nou, “die vent” was ik, het is te zeggen: de eonist. Een van mijn “zusters”, “troelen” of “vriendinnen” zoals wij onder elkaar heten. En wat Holden Caulfield, die verdomde rotjongen met wie generaties lezers mateloos dwepen, weglaat in zijn verhaal is dat hij z'n ogen niet van het schouwspel kon aflaten - “Ik zweer het bij God” - jazeker, hij stond zich af te rukken voor dat hotelraam! En ik genoot van zijn gegluur, deed natuurlijk net alsof ik niks in de gaten had, nam ruimschoots de tijd voor het aantrekken van mijn zijden kousen, en terwijl ik met m'n vingertoppen de zachte zaligheid aan m'n benen streelde, stelde ik mij voor dat de huivering van genot die mij doorvoer op dat zelfde moment bij mijn voyeur tintelend langs zijn buik naar beneden trok... Ik wil maar zeggen, u kent mij misschien beter dan u bereid bent toe te geven.’
‘Holden Caulfield, Brother, jij doet me zo sterk denken aan...’
Bro is opgestaan. Bij de deur zegt hij over zijn schouder ‘Je ziet me later’ en dan is hij weg.
Joan Crawford, La Loren, Jeanne Moreau, Maria Montez, Jean Harlow, Rita Hayworth, Monroe en Bardot... stuk voor stuk vrouwen die je om een onderjurkje kon sturen en die dan ook iets onweerstaanbaars neerzetten! Clemens Piers kan zich niet meten met celluloidgodinnen en toch is dát wat hij begeert: te zijn als Rita Hayworth, te zijn als de jonge nootbruine tippelaarster die hij op zijn weg naar het hotel in de buurt zag... Hij liep aan de overkant van de straat, zij stond over een auto gebogen te onderhandelen met de bestuurder en toen dat loven en bieden niets opleverde, keek de negrita naar hém en z'n pas versnellend was hij met z'n koffers doorgelopen... Te zijn als... een ander, maar dan de ander die jezelf bent... Men kan z'n eigen Rita zijn, mits men niet te kritisch de spiegel nadert, en daar trapt Piers zich meteen op z'n staart, want wat hij zoéven nog mooi of ten minste acceptabel vond, dat breekt hij net zo makkelijk weer af en dan deugt er nog maar weinig aan zijn optreden... Aan het zijden onderjurkje mankeert het niet, altijd schrijnt het tekort in eigen hart dat al zo oud en vermoeid is en niettemin van geen opgeven wil weten. De stoppels op zijn kin trouwens ook niet, d'r valt onmogelijk tegenop te scheren, moet-ie straks wéér en ook z'n borst voelt niet meer als een babybil - haargroei! De woekerende dissonant, verpester van Het Vrolijk Verkleedfeest; de okselbossen, borstpartij en sprieten die uit schouders en rug groeien - Overal haar!
Lucinde, het aanminnige vlaggeschip van de Madame George, nou ja, zij heeft er geen omkijken meer naar sinds ze aan de hormoonspuit is. Niet dat zij nou voor de makkelijkste weg heeft gekozen en daardoor zeggen mag: ‘Kind, met zo'n figuurtje als het jouwe moet je wat aan die struikage doen!’ Maar ondertussen kán zij dit achteloos decreteren, Lucinde ligt voor op de overige meisjes van de Madame George vanwege onbetwiste perzikhuid... Wie haar complimentjes maakt krijgt schalkse lachjes en verwijzingen naar harsbehandeling of elektrische ontharingsmethoden en de hormonen moet je er zelf bij bedenken, want daarover laat zij zich
| |
| |
niet uit, een vrouw heeft zo haar geheimen... Piers krijgt het heen en weer van al die geheimzinnigheden, raadsels die zich vergroten en overal opdoemende vraagtekens - ‘Ik geniet ook van het feit dat ik een vrouw ben. Mannen kennen dat plezier van parfum, kant en zijde niet - het wordt hun verboden. Mij is het veroorloofd dat wel te hebben, ik mag vrouwelijk zijn, en dat buit ik ook uit tot de laatste druppel’ - eindelijk klare taal, gezegd in een interview door de schrijfster E.P.; zij had beter gesproken van ‘de meeste mannen’, maar met dat verbod heeft ze het bij het rechte eind... Piers legt de foliant terug in de koffer... De schrijfster mag hem komen bezichtigen, samen dat plezier delen, ze zal de onderjurk om van te snoepen vinden en zijn goede smaak prijzen. Ja, natuurlijk wist ze dat er mannen zoals hij bestaan, maar net als zijn moeder maakte ze het niet eerder van zo dichtbij mee... Waar hij dat zijdejuweel gekocht heeft, gunst, hij weet zich dat nog heel juist te herinneren en hij vertelt haar de anecdote van zijn zegetocht tussen de rekken en vitrines van de lingerieafdeling waar hij met klamme handen en wilde ogen steeds net niet tot een aankoop dorst over te gaan en dan maar weer quasi onaangedaan langs de kassa liep; zo niet die dag dat hij ongewoon standvastig, op het brutale af, een verkoopster aanschoot en zich liet voorlichten over een onlangs gearriveerde collectie. De oubollige smoes ‘het is voor mijn vrouw’ (een uitvlucht die toch weer bij hem opkwam toen de verkoopster vroeg welke maat het moest zijn), bood hij koppig het hoofd - ‘Ik zoek iets leuks voor mezelf,’ zei Piers, luider dan hij bedoelde... De verkoopster, een onverstoorbaar beleefde oudere dame, antwoordde, niet minder luid: ‘Meneer heeft denkelijk een large nodig.’ Ze mat zijn schouders zonder hem aan te raken - ‘Medium zou u te krap zitten. Zullen we deze in champagne dan maar
doen?’ Nou en of ze dat deden! Een knap meisje dat daar met haar moeder naar een passende beha zocht, had kennelijk gehoord wat hij tegen de verkoopster zei - ‘Die zal je leuk staan,’ riep ze hem vrolijk na toen hij haar passeerde, waarop Piers zich al even vrolijk had omgedraaid om haar te bedanken met een lieflijk smoeltje waarmee hij twintig jaar geleden zó de hoer had kunnen spelen op het stationsplein. Hij lééfde die dag! Begrijpt de schrijfster dat?
Hij rookt een sigaret bij het raam, buiten is het donker. In een kamer een verdieping lager aan de overkant brandt licht, de gordijnen zijn open maar er staat niemand voor het raam. Hij zou een show opvoeren als hij zeker wist dat iemand hem op dit moment vanuit een van de kamers beloerde... ‘Ik wil niet gezien worden maar kom mij alsjeblieft betrappen. Wat ik doe deugt niet, jij moet mij straffen.’ Piers noteert wat hij zojuist heeft bedacht op een bloknoot en blijft er achter de inmiddels weer gesloten gordijnen mee in zijn hand staan, een minuut, misschien langer. De legende van zijn leven in twee zinnen samengevat, het lijkt wat weinig voor zoveel hartzeer... Huur je voor dergelijke trivialia een kamer, teneinde jezelf en je drijfveren te ‘ontmoeten’?
Wat Bro niet wilde horen draait hij nu voor zichzelf: ‘Scrapple from the Apple’ en meteen daarna ‘Slow Boat to China’, de live-opname met de stem van een onbekende man die zodra Parker begint ‘ha ha ha, yeah, yeah, that's Bird Parker’ roept en z'n machtige plezier in die muziek niet wegsteekt achter interessanterig geknik met het o zo ernstige denkhoofd van de nog altijd niet uitgestorven jazzadept die tijdens concerten tegen andere toeschouwers sist dat ze stil moeten zijn - hah! Piers laat zich niet meer afleiden, hij doet z'n peignoir uit en dan gaat het er toch nog van komen dat hij het onderjurkje z'n liefde bekent en het langs zijn geheven armen zachtjes over zijn borsten trekt en daar valt het tot over de heupen - ‘Frou Frou’, en Piers kreunt... ‘Mannen kennen dat plezier van parfum, kant en zijde niet’ - hoe treurig voor al die mannen! En hijzelf, wat veroorzaakte zijn ‘gevoeligheid’ voor zachte, soepele stoffen?
| |
| |
Hij had als kind geen strenge gouvernante die hem opvoedde met leren handschoenen en daarbij tafzijden rokken droeg, wat hem mateloos opwond en schaamte gaf, met als gevolg een verstrengeling van lustbeleving en straf, passend in Pavlovs wet van de tijdelijke zenuwverbindingen...
De kast van zijn moeder, daar stranden zijn herinneringen. Een tweedeurs kast, en zat er in een van die deuren niet een ovale spiegel? En wat maakte dat juist hij naar die spiegel werd gedreven en alsnog in Pavlovs straatje terechtkwam? Zie je wel, grinnikt Piers tevreden, we zijn weer terug bij het ‘gans beginnende begin’, we rijden weer mee in de gedachtentrein en krijgen voor ieder moeizaam opgehoest antwoord onmiddellijk twee nieuwe vragen om de oren! Was-ie toch een moment benauwd dat zijn verblijf niet langer te rechtvaardigen viel. Hij mag dan van na de oorlog zijn, eerlijk verdiend geld verkwisten blijft een zonde.
En voorts en voorts en voorts, zegt Piers, dit dat en het andere, maar eerst nog wat lezen, en hij wrijft zich bij voorbaat in de handen, neemt het manuscript mee naar de leunstoel, gooit eerst de sigarettenpeuk die hij eerder op de vensterbank had uitgedrukt in de asbak, voelt nog even snel aan zijn panty en slaat zijn Eonistisch Manifest open bij deel i, hoofdstuk 2:
peettante uitgeven en verwekte hierdoor een kolossaal schandaal. vrouwelijke ondeugden, babbelzucht, onvertrouwbaarheid, zwakte van karakter zijn bij dergelijke individuen regel, er zijn mij verscheiden gevallen van verdorven geslachtsrichting bekend, waarbij epilepsie en psychosen bestaan: opvallend veel bestaan er breuken, in de praktijk wendden, daar ik door vrienden werd aanbevolen, verscheiden personen
Ongeveer zo stonden de zaken er met mij voor op de dag dat ik de krant pakte voor het rituele doornemen van de contactadvertenties. Drie maanden waren er verstreken sinds de biecht aan mijn zuster, wier gulle gaven mij helaas voor het merendeel te krap bleken te zitten. Het viel haar niet aan te rekenen dat zij een paar maten kleiner droeg, maar het was evengoed een tegenvaller en het had me zelfs nog in een verdomd lastig parket gebracht...
Onmiddellijk nadat ik heelhuids uit het dorp thuiskwam, sloot ik mij op met de plastic zakken. Tussen veel ander moois trof ik een beeldschone avondjapon aan, een droomdotje zoals ik er altijd al een had willen bezitten, gemaakt van mosgroen en zwart chiffon, bestrooid met gouden pailletten. De japon ‘klokte’ vanaf de taille, wijd gehouden door een pettycoatvoering. Bevend van genot trok ik mijn mannenkleren uit en een kanten slipje, een beha, een gordeltje en kousen aan; dit zonder veel aandacht voor iets anders dan die schitterende japon, klaarliggend op bed en wachtend op míj... Was het beter om er met je voeten in te stappen, of diende men eerst het hoofd er in te steken? Ik wist het niet, ik gunde mij geen tijd, wat ik wilde was die zaligheid aan mijn lichaam voelen, het ruisen van de pettycoat horen en in de scheerspiegel, zo gebrekkig als het ging, deze vervoerende schoonheid aanschouwen. In de verwachting dat de japon daarna vanzelf over mijn schouders in model zou vallen, stak ik m'n hoofd door de opening. M'n ene arm kreeg ik nog wel waar hij hoorde, de andere bleef ergens halverwege steken. Het lijfje van de japon bleek veel te nauw! Ik liet het er niet bij zitten. Met ingehouden buik en slappe schouders, wurmde ik mij in de mooiste avondcreatie die ik ooit van zó dichtbij had mogen koesteren... Een vervaarlijk kraken waarschuwde mij toch vooral voorzichtig om te springen met dit hoogstandje van modisch vernuft, maar ik was slecht in de stemming voor verstandelijke overwegingen, ik kreeg die vermaledijde rits op m'n rug niet dicht... Hoger dan tot aan de onderkant van m'n schouderbladen kreeg ik de rits niet, het kreng zat muurvast. Vloekend en bloednerveus van het wurmen en wrie- | |
| |
melen gaf ik het op. Het was verre van perfect geworden, aan de andere kant, zo redeneerde ik, betekende dat nog geen ramp, ik kon mezelf toch niet op de rug zien - ‘Niet te veel ademen en voorzichtig bukken.’ Net
toen ik mijn make-uptasje inspecteerde, ging de bel. Iemand stond op straat voor mijn huisdeur en had op de bel gedrukt! Ik bezweek zowat van schrik, de japon kraakte onder de ongecontroleerde bewegingen waarmee ik het onheil trachtte te bezweren. Weer ging die rotbel over, en nogmaals. Het moest iemand zijn die mij dringend wilde spreken, waarschijnlijk de benedenbuurman met klachten over lekkage, die vent woonde in het huis naast het mijne en minstens eens in de twee weken kwam hij zeuren over dingen waarmee ik niets van doen had. Buurmans wist natuurlijk dat ik thuis was, het was zelfs niet uitgesloten dat hij met een loper de voordeur zou openen en de trap op kwam...
Tegen de tijd dat dit denkbeeld in al z'n gruwel voor me opdoemde, wrong ik mij in de gekste bochten om de rits goed beet te kunnen pakken... De beeldschone avondjapon, vast door een begaafde modinette met de hand vervaardigd, scheurde onder de armen, overdwars van achteren en waar al niet, akelig luid uiteen. Het maakte geen verschil dat de bel tenminste zweeg, dit was meer dan ik kon verdragen. Het bracht me op de rand van een zenuwinstorting, een aanval van razernij deed me wat er van mijn droomjurk restte, in rafelige stroken van m'n lijf rukken. De pettycoat lag weggetrapt als een vernield web naast het bed.
Later overwoog ik een stukje stof van de japon te bewaren, om er af en toe naar te kijken, mijzelf mee te strelen. Desnoods één gouden pailletje in een met paars fluweel gevoerd kistje behouden, een wierookbrander er naast zetten en lange tijd de rouw aannemen. Het treuren zou pas opgeheven worden wanneer ik een even prachtig exemplaar in de juiste maat bemachtigde. Als dát wonder geschiedde stonden er waarlijk grootse dingen te gebeuren!
Die avond bleven de mirakelen vooralsnog uit. Wraakzuchtig bedacht ik dat de chiffonresten geen waardiger afscheid verdienden, dan besmeurd door mijn zaad in de vuilnisbak te eindigen. Peuken, een bedorven kliekje en wat drollen van de poes kiepte ik er bovenop. En omdat alles wat zijn tijd gehad heeft moet verdwijnen, zette ik de vuilniszak alvast in het trapportaal.
met ziekten van den aars zich tot mij. ik zag twee syphilitischen en een localen chancre, verscheiden spleten en behandel tegenwoordig een heer met een spitse vijgwrat aan den aars, die een bloemkoolvormig gezwel, bijna zoo groot als een vuist vormt. een geval van primaire aandoening van het zachte gehemelte zag ik te weimar bij een jongen man, die als publieke vrouw verkleed gemaskerde bals bezocht en daar jonge mannen
Elke zaterdag kocht ik in het ‘sigarenmagazijn’ bij mij in de straat, naast mijn gebruikelijke dagblad een ‘foute’ krant (fout geweest in de oorlog en altijd fout gebleven). De aanschaf van juist deze krant stond mij tegen, het bleef een vorm van collaboreren, maar in geen enkel ander dagblad vond je zaterdags zoveel contactadvertenties en seksadressen. Mijn morele bezwaren bleken niet opgewassen tegen de drang elk weekend de rubriek Huwelijk en Kennismaking uit te pluizen. Niet dat ik reageerde op welke aanbieding of vraag dan ook, of om preciezer te zijn, ik reageerde uitsluitend in mijn fantasie, en een enkele keer op papier, in een brief die ik vervolgens versnipperde en voor alle zekerheid verbrandde.
Niets wees er op dat het ritueel van lezen, fantaserend verlangen en daarna exorciseren, die bewuste zaterdagmiddag anders zou verlopen dan vorige keren. Het was nog te vroeg voor het sluiten van de gordijnen en het openen van de kast waarin de kleren van mijn zuster verstopt lagen. Weer had ik het niet aangedurfd boodschappen te doen met
| |
| |
lingerie aan onder mijn mannenkleding, wel had ik voor ik de krant opensloeg, op het toilet m'n saaie onderbroek verwisseld voor een ‘frivool’ te noemen slipje. Het ding zat me niet lekker, de stof trok samen in m'n bilspleet en van voren stak mijn robbeklopper ruim boven de rand uit. Met dit slipje was het zoals vrijwel alles mij moeizaam of in 't geheel niet paste; mijn fetisjen, het leven zelf en al wat pijn bracht en hersenspinsels waarover vooral gezwegen moest worden. Ik had naar mezelf staan kijken, hoe ik in de wc een niemendalletje langs mijn behaarde benen omhoogsjorde, terwijl het een vrouw zou moeten zijn die het rond haar heupen droeg... Op dat moment vervloekte ik de wereld, de mensen, mijzelf en de hele verdomde schepping die met niks beter tevoorschijn wist te komen dan vertwijfeling en chaos, perversiteiten en de dood... Familieleden en vrienden zeiden soms bewonderend tegen mij: ‘Jij bent van ver gekomen, je mag best een beetje trots zijn op jezelf.’
Best een beetje trots? M'n kop tegen de muren van de plee stukslaan en zo hard en dierlijk in het ventilatiegat schreeuwen, dat het bij de buurman een huis verder spontaan begon te lekken. Dééd ik maar eens iets dergelijks, al hoefde er niet meteen bloed te vloeien. Door deze weg te blijven volgen kon ik mezelf nauwelijks méér te kort doen. Hartstocht verwees ik naar het riool, ik droeg masker boven op masker, ik slikte hoewel ik liever kotsen zou, en geleidelijk stompte ik elke dag nog een graadje erger af... ‘Jij bent van ver gekomen,’ ik hoorde het ze zeggen en ik dacht: ‘Toch zien jullie me niet. Ik leef achter gordijnen en woon in een hangkast. Dagelijks voer ik een drama op voor een lege zaal, ik omring mij met rekwisieten die ik verafschuw en aanbid, in de kleedkamer mijd ik de spiegel, tijdens de voorstelling barst ik uit mijn kostuum, en na afloop van het melodrama wil ik dood of mij bezuipen...’
Dorstig geraakt van mijn nutteloze monoloog, verliet ik het toilet, schonk een jenevertje in, leegde het in één geut en zette mij met een fles bier en de krant aan tafel. Voor het doornemen van de contactadvertenties had ik de werkzame techniek van het ‘grazen’ ontwikkeld; ik liet mijn ogen diagonaal de pagina afgrazen, kien op trefwoorden. Zat er, wat meestal het geval was, niets voor mij bij, dan las ik teleurgesteld maar tevens minder gespannen de kolommen van boven naar beneden. De aankondiging van een onlangs opgerichte vereniging ‘van en voor travestieten’, kon mij tussen de uiteenlopende smeekbedes en curieuze aanbiedingen, onmogelijk ontgaan. Daar stond het gedrukt, het woord dat mij de stuipen op het lijf wist te jagen - travestiet! Een meedogenloos trefwoord. Enkelvoud of meervoud, geschreven danwel gesproken, het bleef een torpedo die feilloos de kortste route naar mijn kwetsbaarste plek vond.
Vooral in gezelschap probeerde ik mij al bij voorbaat te wapenen mocht het woord inderdaad ter sprake komen. Tevergeefs, want áls het gebeurde liet ik prompt een glas uit m'n handen vallen. Eens, op een feestje, werd ik door de swingende gastheer (ik had hem nooit over mijn dubbelleven verteld), voorgesteld aan een Amerikaanse vrouw van om en nabij mijn eigen leeftijd. Zij ging geheel in het zwart gekleed en zou beslist een goed, zo niet opzienbarend, figuur slaan in een tijdschrift met foto's van strenge, brildragende dames. De gastheer introduceerde mij tot mijn ontzetting in de trant van: ‘This here is an transvestite. I think you two will get along real fine.’
‘Really,’ reageerde de vrouw, en ze keek nu wel héél streng en onderzoekend: ‘So you're a genuine transvestite, are you? How fascinating.’
‘No no, he eh must be joking, eh eh, it's a mistake,’ ontkende ik hakkelend en hevig blozend, absoluut niet begrijpend hoe de gastheer achter mijn geheim was gekomen. Het was duidelijk dat de Amerikaanse mij doorzag en minachtte om mijn lafheid. Terwijl ik nog napruttelde verloor zij alle belangstelling en liep weg.
| |
| |
Nog weken nadien vroeg ik mij af of het dan inderdaad zo was dat sommige mensen mijn bekentenis helemaal niet nodig hadden, simpelweg omdat zij intuïtief de waarheid aanvoelden. Ik zou het de man die het feest gaf makkelijk hebben kunnen vragen, de schat was biseksueel, noemde zichzelf een ‘levensgenieter’ en vond alles wat naar extravagantie zweemde prachtig. Maar ik vroeg het hem niet. Wat zou er gebeurd zijn indien ik open kaart gespeeld had met die onbuigzame brildraagster? Zou zij mij haar adres gegeven hebben, met de toevoeging dat ik maar eens op een regenachtige dag moest komen laten zien hoe mooi en dienstbaar ik kon zijn?
Voor zulke vragen was het te laat, je werd er ziek van als je dacht aan alles wat je door eigen schuld misliep... Bekomen van de eerste schrik boog ik me opnieuw over de krant. Belangstellenden werden opgeroepen zich als lid van de vereniging aan te melden, het clubblad De Lonkende Spiegel zou dan zo spoedig mogelijk in discrete verpakking door de brievenbus glijden... Ik was er het hele weekend zoet mee. Weifelend meende ik dan eens dat ik nú mijn kans moest grijpen, en even later verwierp ik het idee lid te worden van een club ‘gelijkgestemden’. Aan mij was het verenigingsleven niet besteed, een groepsmens, laat staan een ‘gezelligheidsdier’, zou ik nooit worden. En wat als ik mij aanmeldde en in een truttig praatgroepje verzeild raakte? Een vereniging van zielige mannen in slecht zittende trevira-jurken? Je wist niet waar je aan begon in zo'n situatie.
Een ander punt van discussie betrof de betrouwbaarheid der posterijen - ‘in discrete verpakking’ klonk geruststellend, niettemin bleef waakzaamheid geboden bij het postverkeer. Enveloppen konden scheuren en in verkeerde handen geraken. Een postbode die het niet zo nauw nam met de huisnummers zou een poststuk in de brievenbus van een belendend perceel kunnen gooien, en dan zou het uitgerekend bij mijn buurman zijn. Typisch een kerel die er van uitging dat alles wat door zijn brievengleuf gleed automatisch voor hém bestemd moest zijn. Ook gebeurde het dat een brief of pakketje gewoon verdween, nooit aankwam, foetsie, en verhaal halen bij wie dan ook kon je uit je hoofd zetten. Kort voordien nog, toen belde mijn zuster om te informeren hoe ik het cadeautje vond. Ik wist van geen cadeautje, bleek Britt mij per post een ‘teddy’ gestuurd te hebben... Het zat er dik in dat een van de bezorgers zich over het pakketje had ‘ontfermd’, goede sier ermee makend bij zijn vriendin, een schuchter meisje dat eigenlijk liever degelijke katoentjes droeg, maar toch voelde zij zich geroerd door het gebaar - ‘Alsjeblieft moppie, speciaal voor jou gekocht in zo'n luxe Salon de Lingerie. Trek jij dat gevalletje nou 's lekker aan, zet ik alvast een muziekie op.’ In het ergst denkbare geval koesterde die postbode zélf een ongezonde belangstelling voor damesfoundation, en liep hij nu zijn dagelijkse route, met de voor mij bestemde teddy onder zijn uniform! En zulke mensen vonden nog emplooi bij de overheid ook. In de gevangenis zat ik met een vent, een voormalig ‘sorteerder’, voor wie het dienstverband bij de ptt uitermate lucratief was geweest; maanden achtereen zag hij kans zich te vergrijpen aan andermans pennevruchten en intieme verzendingen...
Deze overdenkingen moedigden mij bepaald niet aan hals over kop naar de vereniging te schrijven. Uiteindelijk, zondagavond laat, schrééf ik die brief en stond er zelf versteld van. Vier korte zinnen volstonden, en ook dat verbaasde me. Ik dacht veel meer woorden nodig te hebben. Omdat ik toch op dreef was, postte ik de envelop in één moeite door bij mij in de buurt.
‘We wachten af,’ zei ik grimmig, ‘de loterij kan beginnen.’
ter zijde lokte. hij gaf dan voor de menstruatie te hebben en speelde het zoo klaar, dat de anderen hem in den mond gebruikten. hij moet op deze wijze eenmaal 14 mannen op een en denzelfden nacht hebben verleid/
| |
| |
prachtige, zeer luxe jarretelbody welke van iedere vrouw een ware ‘femme fatale’ maakt/sexy slipje in de vorm van een verfkwastje/frivole, speelse teddy voor meisjes met stoute plannetjes/een typisch geval:
Piers snakt naar een borrel. Alles goed en wel met die weed, maar de buik wil ook wat. De Brother moet zich reppen, blaren op zijn voeten moet hij krijgen van het nalopen van zijn adresjes, en in geen geval mag hij gepakt worden. Dat zou een streep door de rekening zijn. De winkels zijn allang dicht en Piers weet zo snel geen avondzaak. En ook al zou hij die wel weten, hij heeft geen trek in dat soort energie verslindende activiteiten. Op een enkel detail na heeft hij het zo enorm naar zijn zin; wat lekkers aantrekken, paar pagina's lezen, een rokertje, muziek, en tussen neus en lippen doet hij dan aan ontwikkelingswerk. Hij helpt zichzelf, is bereid de jonge bonte hond met het baseballpetje een paar nuttige levenslessen bij te brengen, en spekt de kas van Hotel De Faam. Piers is een goed mens, bij hem kunnen z'n vrienden altijd komen uithuilen, maar wie hoort hém aan en begrijpt waarover hij spreekt? De schrijfster die op zijn verzoek haar tafzijden rok laat ruisen als kersebloesem in een milde avondbries? Margot, die nu waarschijnlijk thuis is - zal zij het over een paar jaar nog steeds met hem uithouden? Of gaat zij verlangen naar jonge jongens met stevige lijven van vaak zwemmen en surfen en aikido? Niet alleen dat Piers tegen die tijd een echte ouwe lul zal zijn, hij zal dan bovendien de ideale vorm voor zijn eonisme nog altijd niet gevonden hebben, dat weet hij nu al en dat is ook niet zo heel erg moeilijk te voorspellen... ‘De ideale vorm’ als zodanig bestaat alleen in de gedachten, in de begeerte die niet exclusief naar zijn vrouw uitgaat, maar zelfs op latere leeftijd misschien nog sterker naar de autogenesis van zijn fantasmagorie zucht... Dure woorden voor een ongeneeslijke geilheid. Margot zal hem, als ze blijft, moeten delen met een verzonnen vrouw. Misschien is dat nog moeilijker te verkroppen dan wanneer hij er een maîtresse op na zou houden...
Piers in het voorgeborchte van al het komende. Piers met zijn rug naar de kamer waarin zijn geopende koffers wachten. Niet precies op Godot maar toch wel op iets evenredig onwezenlijks. Piers die dikwijls de kluts kwijt is en dat tot nog toe aardig weet te camoufleren. Piers die met angst leeft, bang dat ooit al zijn zekeringen zullen doorslaan en hij zich uit een raam werpt of aan de gaskraan gaat liggen...
Piers in zijn slipje, zijn beha en flirtpanty, en de pumps maat 42. Piers die nooit op Maria Montez zal lijken, en straks op zijn ouwe dag steunkousen tegen de spataderen moet dragen.
Clemens Piers met een verwrongen smoel van uiterste concentratie, bezig aan een hachelijke dans met achterover hellend lijf onder een brandende limbostok.
* ‘Limbo’ is het vijfde hoofdstuk uit een roman in voorbereiding, getiteld Het grimmig genieten.
|
|