C. Buddingh'
Miniaturen
Death of a salesman
Vandaag heb ik wel de schok van mijn leven gekregen. Ik ben een keiharde realist, moet u weten, ik zit dan ook al twintig jaar in de autohandel. Maar vannacht had ik opeens zo'n gekke droom. En als het daar nog maar bij gebleven was. Maar oordeelt u zelf. Ik kom bij Willemse, van Willemse voor de Betere Accessoires, doe eerst mijn deal, we praten nog wat na en ik voel me al niet op mijn gemak, want hij zit me de hele tijd al zo vreemd aan te kijken. En dat is niks voor Piet, die zeker ook al zo'n tien jaar in de betere accessoires doet. Ik zeg op een gegeven moment: ‘Piet, ik heb vannacht toch zo'n gekke droom gehad. Ik droomde dat er allerlei gekke kleine mannetjes over me heen sprongen. Ze hadden groene wambuisjes aan en zilveren broeken en gouden muiltjes...’ ‘Ja, en zeker een paars puntmutsje op,’ valt Piet me in de rede. Mijn mond viel open - en dat doet mijn mond niet gauw, dat kan ik u verzekeren.
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg ik stomverbaasd.
‘Nou,’ zei Piet, ‘er zit er nog eentje op je schouder.’ Maar toen ik mijn hoofd eerst links en toen naar rechts schokte, zag ik helemaal niets. Ik begon heel hoog en krijsend te lachen. Piet heeft me een dubbele jonge ingeschonken en zei dat het maar een grapje van hem was. Maar dat soort grapjes maak je toch niet? Zeker niet als je in de autobranche zit. Wat moet er van me worden? Want ze hádden paarse puntmutsjes op, die vuile schofterige ellendelingen!
*
Toen we nog klein en naïef waren hadden we opschrijfboekjes waarin we autonummers noteerden. Ook telden we 's zomers strohoeden. Die droegen de mannen toen nog. Van die platte, flonkerend zachtgele, met een smal zwart lintje om de bol. Die eigenlijk geen bol was dus, want, zoals ik al zei, hij was plat. Maar een kniesoor die daarop lette. Och, wat waren we ook nog klein. De muizen van nu zijn al groter, zegt mijn kleindochtertje. En je vangt ze alleen nog met echte boerenkaas.
*
Toen ik drie jaar werd en mijn verjaardagstaart, compleet met kaarsjes, aan de hond van de buren had opgevoerd, zei mijn moeder: ‘Jij zult altijd één vijand hebben.’ Had ik toen maar gevraagd: wie. Maar ik was te druk bezig met het slopen van mijn brandweerauto. Later is er niet meer op teruggekomen: wij waren een zwijgzaam gezin. (Mijn vader was zelfs voorzitter van de Bond tegen Hardop Spreken.) Maar denken deden we als de besten. En graag raadsels oplossen. Die vijand, wie was hij toch? Het heeft me drie goede betrekkingen gekost. Ik woon nu in een pakhuisje aan een van de havens, mijn vrouw is ervandoor en mijn kinderen zijn geroyeerd als lid van de hockeyclub. 's Nachts komen er vreemde vliegtuigen over. En ik heb het gevoel dat ik het nog heel lang zal maken.
*
Vannacht werd ik wakker als de koningin van Patagonië. Ik klapte in mijn handen en er kwam een slaafje binnen dat de nagels van mijn grote tenen knipte. Ik klapte opnieuw in mijn handen en er kwam een slaafje binnen dat de nagels van mijn kleine tenen knipte. Ik